In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012, 2013 en 2014 zijn opgelegd. De Inspecteur van de Belastingdienst had deze navorderingsaanslagen opgelegd op basis van vermeende kwade trouw van belanghebbende, die aanzienlijke aftrekposten had opgevoerd zonder zich te verdiepen in de investeringen die zijn echtgenote had gedaan voor haar onderneming. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij hoger beroep instelde.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 14 januari 2020 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende te kwader trouw was, omdat hij wist dat de kosten voor het tuinhuis en de schuur geen aftrekbare kosten waren voor de eigen woning. Het Hof bevestigde de navorderingsaanslagen voor de jaren 2012 en 2013, maar vernietigde de navorderingsaanslag voor 2014, omdat de Inspecteur niet had aangetoond dat belanghebbende ten tijde van de aangifte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat hij te weinig belasting zou betalen door de aftrek van de rente uit een doorlopend krediet.
Daarnaast oordeelde het Hof dat de vergrijpboetes voor de jaren 2012 en 2013 passend waren, gezien de omstandigheden van de zaak. Het Hof veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.