ECLI:NL:GHARL:2020:2789

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
18/01021 tm 18/01023
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en vertrouwensbeginsel met betrekking tot bijtelling privégebruik auto

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) zijn opgelegd voor de jaren 2012, 2013 en 2014. De navorderingsaanslagen zijn gebaseerd op het niet opnemen van bijtelling voor privégebruik van een auto, een Volkswagen Transporter, die meer dan 500 kilometer privé is gereden. Belanghebbende heeft in zijn aangiften aangegeven dat de auto in de categorie 'nulemissie' valt, gebaseerd op informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW). De inspecteur heeft echter vastgesteld dat de auto een dieselmotor heeft en dus niet in de categorie 'nulemissie' valt, wat leidde tot de navorderingsaanslagen.

De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard voor wat betreft de proceskostenvergoeding, maar de uitspraken voor het overige in stand gelaten. In hoger beroep stelt belanghebbende dat er geen nieuw feit is en dat het vertrouwensbeginsel aan navordering in de weg staat. Het hof oordeelt dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslagen niet in verzuim is geweest en dat de informatie uit het boekenonderzoek een nieuw feit vormt. Het hof concludeert dat het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is, omdat belanghebbende had moeten beseffen dat de RDW-registratie van de CO₂-uitstoot evident onjuist was. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/01021 tot en met 18/01023
uitspraakdatum: 31 maart 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 september 2018, nummers AWB 17/6476, AWB 17/6478 en AWB 17/6481, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.970. Tevens is bij beschikking € 853 aan belastingrente in rekening gebracht. Ten slotte is een vergrijpboete opgelegd van € 1.392.
1.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.087. Tevens is bij beschikking € 636 aan belastingrente in rekening gebracht. Ten slotte is een vergrijpboete opgelegd van € 1.310.
1.3.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.443. Tevens is bij beschikking € 442 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.4.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 verminderd naar een aanslag berekend over een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.096, de beschikking belastingrente verminderd naar een bedrag van € 609 en de vergrijpboete gehandhaafd. Verder heeft hij de navorderingsaanslag 2013 IB/PVV verminderd naar een aanslag berekend over een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.167, de beschikking belastingrente verminderd naar een bedrag van € 441 en de vergrijpboete gehandhaafd. Ten slotte heeft hij de aanslag 2014 IB/PVV verminderd naar een aanslag berekend over een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.619 en de beschikking belastingrente verminderd naar een bedrag van € 378.
1.5.
Na de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de beschikkingen inzake de vergrijpboetes ambtshalve vernietigd.
1.6.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard voor wat betreft de in bezwaar toegekende proceskostenvergoeding, doch de uitspraken voor het overige in stand gelaten.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2019 te Arnhem. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende drijft in de onderhavige jaren een eenmanszaak. Op de balans staat een auto, een Volkswagen Transporter bestel D 132 Kw DC met het kenteken [0-YYY-00] (hierna: de auto). De auto rijdt op diesel. Niet in geschil is dat met de auto op jaarbasis meer dan 500 kilometer privé is gereden. Bij de vaststelling van de winst is door belanghebbende geen bijtelling voor privégebruik van de auto opgenomen.
2.2.
In de aangiften IB/PVV 2012 en 2013 van belanghebbende is vermeld dat een auto met kenteken [0-YYY-00] ter beschikking is gesteld aan belanghebbende en dat deze auto in de categorie “nulemissie” valt. Belanghebbende heeft dit ontleend aan informatie van de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: RDW), waar ten tijde van het doen van de aangiften 2012 en 2013 stond vermeld dat de emissie van dit voertuig “0 g/km” bedroeg. De Inspecteur heeft met betrekking tot de jaren 2012 en 2013 primitieve aanslagen opgelegd conform de aangiften van belanghebbende.
2.3.
De RDW vermeldde om ict-technische redenen vóór medio 2017 ook een emissie van “0 g/km” met betrekking tot voertuigen waarvan de emissie onbekend was. Na medio 2017 is deze vermelding door de RDW gewijzigd in “niet geregistreerd”.
2.4.
De auto heeft niet een emissie van nihil en valt niet in de categorie “nulemissie”. De auto heeft een CO₂-uitstoot van meer dan 50 gram per kilometer.
2.5.
Bij belanghebbende is in maart 2017 een boekenonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van het achterwege blijven van een bijtelling voor privégebruik van de auto in de aangiften IB/PVV 2010 en later 2010 tot en met 2014. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek zijn de onderhavige navorderingsaanslagen (2012 en 2013) opgelegd, en is de aanslag na correctie opgelegd (2014).

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslagen in stand kunnen blijven. Belanghebbende stelt dat van kwade trouw geen sprake is, dat de Inspecteur niet beschikt over een nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), dan wel dat het vertrouwensbeginsel aan navordering in de weg staat.

4.Beoordeling van het geschil

Navordering
4.1.
De inspecteur dient bij het opleggen van een aanslag steeds kennis te nemen van de hem ter beschikking staande informatie. Hij mag daarbij in beginsel van de juistheid van de ingediende aangifte uitgaan. Nader onderzoek dient de inspecteur in te stellen als hij in redelijkheid behoort te twijfelen aan enig in de aangifte opgenomen gegeven, na met normale zorgvuldigheid van de aangifte kennis te hebben genomen en mede gelet op de overige omstandigheden van het geval. Twijfelen is niet geboden als de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (zie HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, ECLI:NL:HR:2010:BL7165, HR 16 april 2010, nr. 08/05088, ECLI:NL:HR:2010:BJ9082 en HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.2.
In de aangiften is opgenomen dat de auto, waarvan het kenteken is vermeld, een nulemissie auto is. In de aangiften is niet opgenomen dat de auto beschikt over een dieselmotor. De niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond daardoor dat de auto daadwerkelijk een nulemissie auto was (een volledig elektrische auto) of een CO₂-uitstoot van minder dan 50 gram per kilometer had. De Inspecteur was niet gehouden dit (al dan niet geautomatiseerd) te controleren aan de hand van informatie die niet in de aangiften was opgenomen (bijvoorbeeld informatie bekend bij de RDW) en de Inspecteur beging naar het oordeel van het Hof op dit punt geen ambtelijk verzuim toen hij de ambtshalve aanslagen 2012 en 2013 oplegde conform deze in de aangiften opgenomen informatie.
4.3.
De informatie uit het boekenonderzoek, te weten dat de auto beschikte over een dieselmotor, dat het dus geen nulemissie auto was en evenmin sprake was van een CO₂-uitstoot van ten hoogste 50 gram per kilometer, vormde een nieuw feit in de zin van artikel 16 van de AWR op grond waarvan de Inspecteur tot navordering kon overgaan.
Vertrouwensbeginsel
4.4.
Belanghebbende stelt dat hij vertrouwen mag ontlenen aan de publicatie van de RDW omdat de Belastingdienst zelf verwijst naar die instelling. Het Hof stelt in dit verband voorop dat de RDW niet de meest zorgvuldige handelswijze heeft betracht toen ervoor gekozen werd de uitstoot van CO₂ en roetdeeltjes van voertuigen waarvan deze uitstoot onbekend was, weer te geven als “0 g/km”.
4.5.
Het Hof acht het echter een feit van algemene bekendheid, ook ten tijde van het doen van de aangiften IB/PVV 2012 en 2013, dat een voertuig dat uitsluitend wordt aangedreven door een verbrandingsmotor met diesel als brandstof, niet een voertuig is dat geen CO₂ uitstoot heeft. Belanghebbende moet daarom hebben beseft dat de RDW-registratie van de CO₂-uitstoot evident onjuist was. Ook geeft deze evident onjuiste registratie geen enkele aanwijzing voor de veronderstelling dat de CO₂-uitstoot van de auto minder dan 50 gram per kilometer zou bedragen. Uit de door belanghebbende overgelegde gegevens van de RDW waarin een emissie van 0 g/km is vermeld, staat bovendien vermeld – en wel vlak daarboven – dat het brandstofverbruik van de auto “niet geregistreerd” is. Voor zover al mededelingen van de RDW de Inspecteur kunnen binden, is het Hof op grond van het bovenstaande van oordeel dat de informatie van de RDW bij belanghebbende niet het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen wekken dat de auto een nulemissie auto was of als zodanig zou moeten worden behandeld. Ook het vertrouwensbeginsel staat derhalve niet aan het opleggen van de navorderingsaanslagen of het doorvoeren van de correctie in 2014 in de weg.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de (navorderings)aanslag(en) in dat geval tot een juist bedrag zijn opgelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.