ECLI:NL:GHARL:2020:2753

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
200.265.938/01 en 200.266.648/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige zorgregeling in een complexe ouderschapszaak met gedragsproblemen van het kind

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een langdurige en complexe strijd tussen ouders over de zorg voor hun minderjarige kind, heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2020 een tussenbeschikking gegeven. De ouders, de moeder en de vader, zijn verwikkeld in een conflict dat heeft geleid tot ernstige gedrags- en loyaliteitsproblemen bij hun kind. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld, maar de deskundige oordeelde dat deze regeling te belastend was voor het kind. Het hof heeft daarom een voorlopige zorgregeling vastgesteld met minder wisselmomenten, die voor de duur van drie maanden geldt. Het hof heeft de betrokken gecertificeerde instelling, Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, gevraagd om het verloop van deze regeling te monitoren en hierover verslag uit te brengen. De ouders zijn verplicht om hun communicatieproblemen op te lossen, aangezien de aanhoudende strijd een negatieve impact heeft op de ontwikkeling van het kind. Het hof benadrukt het belang van een goede band met beide ouders en de noodzaak voor de ouders om hun verantwoordelijkheden als verzorgers serieus te nemen. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling na ontvangst van het verslag van de GI.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.265.938/01 en 200.266.648/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 147755)
beschikking van 31 maart 2020
inzake
in de zaak met zaaknummer 200.265.938/01
[de moeder],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden,
en
[de vader],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.J.A. van Es te Steenwijk.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.
in de zaak met zaaknummer 200.266.648/01
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[de moeder],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Hofstra te Leeuwarden,
en
[de vader],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W.J.A. van Es te Steenwijk.

1.1. Het geding in eerste aanleg in beide zaken

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 september 2016 (verbeterd bij beschikking van 28 september 2016), 12 april 2017, 21 maart 2018, 18 juli 2018,
25 juli 2018 en 26 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

in de zaak met zaaknummer 200.265.938/01
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift van de moeder met productie(s), ingekomen op 12 september 2019;
- het verweerschrift van de vader;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de GI met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van
19 september 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Hofstra van 1 oktober 2019 met begeleidend schrijven en productie(s);
- een journaalbericht van mr. Hofstra van 9 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Hofstra van 31 januari 2020 met productie(s).
in de zaak met zaaknummer 200.266.648/01
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 26 september 2019;
- het verweerschrift van de moeder met productie(s);
- het verweerschrift van de vader;
- een journaalbericht van mr. Hofstra van 9 oktober 2019 met productie(s);
- een brief van de GI van 28 oktober 2019 met productie(s);
- een brief van de GI van 30 januari 2020 met productie(s);
- een brief van de GI van 31 januari 2020 met productie(s).
in beide zaken
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 februari 2020 plaatsgevonden, waarbij beide zaken (zaaknummers 200.265.938/01 en 200.266.648/01) vanwege hun onderlinge samenhang gelijktijdig zijn behandeld. De vader en de moeder zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn mr. [C] , mevrouw [D] en mevrouw [E] verschenen. Partijen hebben ermee ingestemd dat alle onder 2.1 en 2.2 genoemde stukken worden beschouwd als ingediend in beide zaken en aldus door het hof gebruikt mogen worden. Mr. [C] heeft mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota. Met toestemming van het hof heeft zij daarbij tevens e-mail berichten van de school overgelegd. Het hof heeft daarop de zitting kort geschorst teneinde partijen en hun advocaten gelegenheid te geven om deze stukken met elkaar te bespreken en daarop te kunnen reageren.

3.De feiten

3.1
Uit de in 2016 verbroken affectieve relatie tussen de vader en de moeder is [in]
2013 [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) geboren, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
[de minderjarige] staat per 28 oktober 2016 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is voor het laatst verlengd bij beschikking van 18 oktober 2019 tot 26 oktober 2020.
3.3
Bij beschikking van 7 september 2016 (verbeterd bij beschikking van
28 september 2016) heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling bepaald waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft: in de week dat de vader vroege dienst heeft: van donderdagmiddag
-waarbij de vader [de minderjarige] bij de moeder ophaalt- tot de lunch op de daaropvolgende zaterdag, en in de week dat de vader late dienst heeft: van vrijdagavond tot de daaropvolgende
zondagavond, met dien verstande dat [de minderjarige] minimaal eenmaal per maand een weekend (van
vrijdagochtend tot zondagavond) bij de moeder verblijft, en de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar, zover hier van belang, de zorgregeling.
3.4
Bij beschikking van 21 maart 2018 heeft de rechtbank een voorlopige vakantieregeling vastgesteld en de zaak wat betreft de zorgregeling verwezen voor een mondelinge behandeling.
3.5
Bij beschikking van 18 juli 2018 heeft de rechtbank (onder meer) het verzoek van de moeder tot schorsing van de voorlopige zorgregeling afgewezen.
3.6
Bij beschikking van 25 juli 2018 heeft de rechtbank een deskundige benoemd teneinde onderzoek te verrichten naar -kort gezegd- de ontwikkeling en het functioneren van [de minderjarige] en of een (wijziging van de) zorgregeling met de vader in zijn belang wordt geacht en zo ja in welke vorm.
3.7
Bij beschikking van 6 november 2019 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot beëindiging van het gezag van de vader en het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] afgewezen.

4.De omvang van het geschil

in beide zaken
4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en de moeder betreffende [de minderjarige] .
4.2
Bij de bestreden beschikking van 26 juni 2019 is het primaire verzoek van de moeder tot ontzegging aan de vader van het recht op omgang met [de minderjarige] afgewezen en is, uitvoerbaar bij voorraad, een zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige] bij de vader verblijft:
-in week 1: van vrijdag 18:00 uur tot zaterdag 13.15 uur;
-in week 2: van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:15 uur;
-in week 3: van vrijdag 18:00 uur tot zaterdag 18:15 uur;
-in week 4: van vrijdag 18:00 uur tot zondag 18:15 uur;
met inachtneming van hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 3.8 heeft overwogen over
de begeleiding van de overdrachtsmomenten. De schoolvakanties zijn verdeeld zoals in rechtsoverweging 3.9 is opgenomen.
in de zaak met zaaknummer 200.265.938/01
4.3
De moeder is met negen grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de reguliere zorgregeling. De moeder verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd voor zover het de reguliere zorgregeling betreft en in plaats daarvan te bepalen dat
primairde zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] wordt geschorst zolang de vader weigert individuele
hulpverlening te aanvaarden,
subsidiairer een reguliere zorgregeling komt te gelden in een cyclus van vier weken waarbij [de minderjarige] om de week van vrijdagmiddag 18.00 uur tot zondagavond 18.15 uur bij de vader verblijft, althans een zodanige regeling als het hof in het belang van [de minderjarige] acht.
4.4
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het primaire en het subsidiaire verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.5
De GI voert verweer en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad,
primairvoor een periode van drie maanden een zorgregeling vast te stellen tussen [de minderjarige] en de vader luidende om de week in een cyclus van vier weken van ofwel donderdag tot zondag 18:15 uur ofwel vrijdag tot zondag 18:15 uur (afhankelijk van de mogelijkheden van vader), waarna zowel de GI als de ouders aan het hof rapporteren over het verloop van de omgang en de reactie van [de minderjarige] hierop, zodat het hof een definitieve regeling kan vaststellen,
subsidiairvoornoemde zorgregeling definitief vast te stellen, waarna de GI de mogelijkheid krijgt de omgang indien de reactie van [de minderjarige] hier om vraagt aan te passen.
in de zaak met zaaknummer 200.266.648/01
4.6
De GI is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de reguliere zorgregeling.
De GI verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad,
primairvoor een periode van drie maanden een zorgregeling vast te stellen tussen [de minderjarige] en de vader van eenmaal per twee weken van ofwel donderdag na bso/school tot zondag
18.15
uur ofwel vrijdag na bso/school tot zondag 18:15 uur (afhankelijk van de mogelijkheden van de vader), waarna zowel de GI als de ouders aan het hof rapporteren over het verloop van de omgang en de reactie van [de minderjarige] hierop zodat het hof een definitieve regeling kan vaststellen,
subsidiairvoornoemde zorgregeling definitief vast te stellen, waarna de GI de mogelijkheid krijgt de omgang indien de reactie van [de minderjarige] hier om vraagt aan te passen.
4.7
De moeder voert verweer en verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de passend geachte zorgregeling niet ingaat voor 18:15 uur.
4.8
De vader voert verweer en verzoekt het hof om, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de GI in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het primaire en het subsidiaire verzoek van de GI af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing in beide zaken

5.1
De GI heeft in deze procedure in hoger beroep (in beide zaken) een zelfstandig verzoek gedaan met betrekking tot de vaststelling van de zorgregeling. Nu echter de GI in eerste aanleg geen verzoekende partij was, is de GI -op grond van bepaalde in artikel 362 juncto 282 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering- niet ontvankelijk in haar zelfstandige verzoeken tot vaststelling van een (voorlopige) zorgregeling.
5.2
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben, omvatten.
5.3
De moeder stelt zich primair op het standpunt dat een zorgregeling niet (meer) in het belang van [de minderjarige] is vanwege de gedragingen en boosheid van de vader en de toegenomen zorgen ten aanzien van het gedrag van [de minderjarige] . Subsidiair stelt zij dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, waarbij sprake is van twee wisselmomenten per week, dient te worden aangepast omdat [de minderjarige] onvoldoende tijd heeft om tot rust te komen. Ook geeft de regeling de moeder weinig ruimte voor vrije tijd met [de minderjarige] . De inhoud van het deskundigenrapport van 17 februari 2019, waarop de rechtbank haar beslissing mede heeft gebaseerd, bestaat volgens de moeder uit feitelijke onjuistheden en onwaarheden en de deskundige heeft de voorschriften van de Leidraad deskundigen in civiel zaken op meerdere fronten geschonden.
De vader wil de huidige zorgregeling in stand houden. [de minderjarige] heeft het naar zijn zin bij de vader en (om het weekend) diens nieuwe partner [F] en haar kinderen en hij herkent de zorgen ten aanzien van het gedrag van [de minderjarige] niet. De vader legt de oorzaak hiervan (daarom) bij de moeder.
5.4
Uit de stukken (waaronder de rapportages van de raad van 20 oktober 2016, de save rapportage van de GI van 5 juni 2019 en voornoemd deskundigenrapport) en hetgeen op de zitting is besproken is gebleken dat de ouders in een forse echtscheidingsstrijd zitten waarbij zij talloze juridische procedures hebben gevoerd over verschillende zaken rondom [de minderjarige] . De gebrekkige communicatie en meningsverschillen tussen de ouders hebben, in het bijzijn van [de minderjarige] , herhaaldelijk tot conflicten geleid, waarbij ook politie-ingrijpen nodig is geweest. De aanhoudende strijd heeft een behoorlijke weerslag op [de minderjarige] die ernstige gedrags- en loyaliteitsproblemen heeft ontwikkeld. Vanuit diverse hulpverlenende instanties en school blijken grote zorgen over zijn ontwikkeling en welzijn. [de minderjarige] is daarom in oktober 2016 onder toezicht gesteld van de GI. Er zijn de afgelopen jaren verschillende hulpverlenende instanties betrokken geweest, maar zowel hulp in vrijwillig als in gedwongen kader heeft niet tot een verbetering van de situatie geleid. Integendeel, de verstandhouding tussen de ouders is alleen maar verslechterd.
5.5
De GI heeft er bij de rechtbank op gewezen dat de zorgregeling die door de (NIFP-) deskundige is voorgesteld te belastend is voor [de minderjarige] , omdat hij geen tijd heeft om tot rust te komen bij de moeder. Waar de GI het eerder nog zorgwekkend vond dat [de minderjarige] weinig kindsignalen liet zien, zich zo flexibel opstelde en zich goed staande hield, heeft de GI inmiddels een gedragsverandering geconstateerd die samen lijkt te vallen met de nieuwe zorgregeling. [de minderjarige] laat na de omgangsmomenten regelmatig extreem gedrag zien, zoals: driftbuien, uitschelden, spullen vernielen etc. Dat zijn gedragsproblemen verergeren blijkt uit meerdere (recente) overdrachtsverslagen van [G] , de hulpverleningsorganisatie die op dit moment de overdrachten begeleidt. Zij zien een patroon waarbij het gedrag van [de minderjarige] met name escaleert nadat hij een kort weekend (tot en met zaterdag) bij de vader is geweest en snel moet schakelen. Hij oogt vermoeid, uit balans en uit zijn negatieve (volwassen) uitlatingen blijkt dat hij steeds meer in de knel komt te zitten. [G] heeft de indruk dat [de minderjarige] rustiger terugkomt van de omgang in de weekenden waarbij ook partner [F] en haar kinderen aanwezig zijn. Verder blijkt uit recente berichtgeving vanuit school dat ook daar, sinds de zomervakantie 2019 en met name aan het begin van de schoolweek, een duidelijke gedragsverandering bij [de minderjarige] wordt gezien. Hij blijft hangen in boze buien, laat zich negatief en agressief uit tegenover de moeder en/of de leerkracht, klampt zich vast aan de moeder of schopt en krabt haar. De samenwerking tussen de GI en de vader verloopt moeizaam en gebleken is dat er al geruime tijd geen direct contact is tussen hen. De GI heeft zorgen over het gebrek aan probleembesef bij de vader en zijn zelfbeheersing (jegens hulpverlening) en de invloed hiervan op [de minderjarige] . Ook is er weinig zicht op de situatie bij de vader thuis omdat hij niet openstaat voor enige vorm van hulpverlening. [de minderjarige] zal binnenkort starten met speltherapie, ondanks dat de vader hiervoor geen toestemming heeft willen geven, om meer duidelijkheid te krijgen over de oorzaak van zijn gedrag. Ook heeft de GI ter zitting aangegeven observaties te willen uitvoeren in de thuissituatie bij de vader. De onderlinge strijd tussen de ouders is dusdanig verhard dat de GI hierin weinig meer kan betekenen. De GI is, net als [G] , van mening dat een (verlengde) weekendregeling eens in de twee weken, met minder wisselingen, het meest recht doet aan het belang van [de minderjarige] bij rust, duidelijkheid en zijn recht op omgang met de vader.
5.6
Voor het hof is duidelijk dat de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord is en dat [de minderjarige] door de opstelling en het gedrag van de ouders volledig klem zit. Niet vreemd alleen al gelet op de wijze waarop de overdrachten thans plaatsvinden -namelijk op een parkeerterrein door een medewerker van [G] waarbij contact tussen de ouders wordt vermeden- omdat de ouders elkaars aanwezigheid niet kunnen verdragen. [de minderjarige] merkt dat zijn ouders, van wie hij houdt en afhankelijk is, elkaar wantrouwen en diskwalificeren.
In feite diskwalificeren de ouders daarmee (deels) ook [de minderjarige] die zich hierdoor niet zorgeloos kan ontwikkelen en niet openlijk loyaal kan zijn aan beide ouders, wat een zeer droevige en schadelijke situatie voor hem is. Het hof maakt zich dan ook ernstige zorgen over zijn toekomst en het heftige, maar ook wisselende gedrag dat hij laat zien in de verschillende opvoedingssituaties waarin hij zich bevindt (bij de vader, de moeder en op school). Het hof heeft de indruk dat met name de vader dusdanig vastzit in zijn eigen zienswijze dat hij niet meer ziet wat zijn eigen aandeel is in de strijd. Hij wil op geen enkele manier contact met de moeder en ter zitting is gebleken dat hij haar telefoonnummer en
e-mailadres heeft geblokkeerd. Dit veroorzaakt extra ruis en discussies (onlangs nog over een kinderfeestje) waarvan [de minderjarige] de dupe wordt. Het lijkt er op dat [de minderjarige] heeft gereageerd op de strijd door zich richting de ene ouder (de vader) positief op stellen en richting de andere ouder (de moeder) negatief, waarbij denkbaar is, zoals de raadsvertegenwoordiger ter zitting bij de rechtbank heeft aangegeven, dat hij zich bij de ene ouder vrijer voelt om bepaald (waaronder negatief) gedrag te laten zien dan bij de andere ouder.
5.7
Ten aanzien van de grieven van de moeder over de totstandkoming van het deskundigenrapport merkt het hof allereerst op dat wat hier ook van zij het hof een eigen afweging maakt en op grond van alle (huidige) feiten en omstandigheden zal beslissen.
Uit het dossier zijn het hof op dit moment geen concrete zorgen over de opvoedingssituaties bij beide ouders gebleken. [de minderjarige] heeft een goede band met de vader en de omgangsmomenten lijken goed te verlopen. Het hof is van oordeel dat een goed en regelmatig contact met beide ouders ook van groot belang is voor de ontwikkeling van een kind en ziet geen aanleiding om de zorgregeling op dit moment te schorsen, zoals de moeder primair heeft verzocht. Wel is het hof van oordeel dat het gedrag van [de minderjarige] dusdanig ernstig is dat er dringend iets moet veranderen om te voorkomen dat de situatie verder escaleert en [de minderjarige] verder wordt beschadigd in zijn (sociaal-emotionele) ontwikkeling. De huidige regeling is, gelet op de informatie vanuit de hulpverlening en school, erg belastend voor [de minderjarige] omdat hij elk weekend opnieuw ontregeld raakt en weinig tijd heeft om te acclimatiseren. [de minderjarige] is een kwetsbare jongen van pas zes jaar oud die veel heeft meegemaakt en ook rust en ruimte nodig heeft voor zijn eigen ontwikkelingstaken: hij gaat naar school, heeft hobby’s/sport en vriendjes en vriendinnetjes. Een wekelijkse wisseling tussen twee strijdende ouders en de verschillende opvoedsituaties geeft hem die rust en ruimte niet en het hof kan zich voorstellen dat de verergerde gedragsproblemen van [de minderjarige] hiermee (mede) verband houden. Het hof heeft op dit moment geen aanwijzingen voor de enkele stelling van de vader dat de gedragsproblemen hun oorsprong vinden in de interactie tussen [de minderjarige] en de moeder. Het hof betrekt ook in zijn oordeel dat een regeling met veel wisselmomenten over het algemeen meer overleg tussen de ouders vergt, terwijl gebleken is dat er geen communicatie tussen de ouders mogelijk is. Het hof verwacht dat een weekendregeling van een keer in de veertien dagen, en dus met minder overgangen meer rust, ontspanning en continuïteit in [de minderjarige] opvoedingsomgeving zal brengen. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht het hof het in ieder geval noodzakelijk om dit te onderzoeken. Daarbij merkt het hof op dat de kwaliteit van het contact niet per definitie bepaald wordt door de frequentie van de contacten. Aansluitend bij het subsidiaire verzoek van de moeder, dat vrijwel volledig in lijn is met het advies van de GI, zal het hof een voorlopige zorgregeling vaststellen, waarbij [de minderjarige] een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 18.00 uur tot en met zondag 18:15 uur bij de vader verblijft, waarbij de overdracht (nog steeds) plaatsvindt bij het Hajé hotel in Heerenveen.
Het hof geeft de GI hierbij, wellicht ten overvloede, in overweging om de begeleiding van de overdrachten (voorlopig) door [G] te laten uitvoeren en om de omgangsweekenden zo te laten verlopen dat ook het contact met partner [F] (en haar kinderen) in stand blijft, nu naar voren is gekomen dat [de minderjarige] hier baat bij heeft.
5.8
Voordat het hof een definitieve beslissing zal geven wenst het hof geïnformeerd te worden over het verloop van de voorlopige zorgregeling (met minder wisselingen) en het effect hiervan op het gedrag van [de minderjarige] . Het hof zal de zaak daarom voor de duur van drie maanden aanhouden en de GI verzoeken de gewijzigde situatie te monitoren, hiervan een verslag op te maken en dit uiterlijk op 30 juni 2020 aan het hof toe te zenden. Partijen worden hierna in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van twee weken na ontvangst van het verslag van de GI schriftelijk daarop te reageren, waarna het hof de zaak in beginsel op de stukken af zal doen.
5.9
Tot slot merkt het hof op dat de kern van het probleem bij de ouders ligt en niet bij [de minderjarige] . Zolang zij er niet in slagen hun communicatieproblemen op te lossen, zal de verhouding tussen hen gespannen blijven en zullen zich naar verwachting bij welke zorgregeling dan ook problemen blijven voordoen. Het is positief dat [de minderjarige] binnenkort zal starten met speltherapie, maar het hof benadrukt dat de ouders hun verantwoordelijkheid als ouder dienen te nemen en zelf, wellicht pas op termijn, met behulp van (individuele) professionele hulpverlening en begeleiding dienen te werken aan de verbetering van hun verstandhouding. Dit geldt te meer omdat [de minderjarige] pas zes jaar oud is en de ouders nog heel lang samen invulling dienen te geven aan hun ouderrol. Voor [de minderjarige] is het van groot belang dat hij zich kan verbinden met beide ouders waardoor hij zich (in de toekomst) niet genoodzaakt voelt om tussen hen te kiezen, welk risico bestaat wanneer de ouders zo blijven doorgaan.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de GI in de zaak met nummer 200.266.648/01 niet ontvankelijk verklaren in het (zelfstandig) verzoek in hoger beroep en in de zaak met nummer 200.265.938/01 de bestreden beschikking vernietigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep in de zaak met zaaknummer
200.266.648/01:
verklaart de GI niet-ontvankelijk in het (zelfstandig) verzoek in hoger beroep;
en in de zaak met zaaknummer 200.265.938/01:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 26 juni 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
verklaart de GI niet-ontvankelijk in haar zelfstandig verzoek tot het vaststellen van een (voorlopige) zorgregeling;
en alvorens verder te beslissen:
stelt met ingang van heden totdat nader door het hof wordt beslist een voorlopige zorgregeling vast waarbij [de minderjarige] een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 18.00 uur tot en met zondag 18:15 uur bij de vader verblijft, waarbij de overdracht plaatsvindt bij het Hajé hotel in Heerenveen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de GI, uiterlijk op
30 juni 2020, of zoveel eerder als mogelijk en wenselijk, verslag uit te brengen over het verloop van de zorgregeling;
stelt partijen in de gelegenheid om binnen een termijn van
twee wekenna ontvangst van het verslag van de GI schriftelijk daarop te reageren;
bepaalt dat de zaak nadien op de stukken zal worden afgedaan, tenzij het hof aanleiding ziet anders te beslissen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, I.M. Dölle en M.C. van Woudenberg, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 31 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.