ECLI:NL:GHARL:2020:2747

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
200.214.624/01 en 200.270.864/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zijn de ouders van twee minderjarigen betrokken in een hoger beroep over de zorg- en omgangsregeling na hun echtscheiding. De vader en moeder hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen, geboren in 2011 en 2013. De moeder heeft in eerste aanleg verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen, terwijl de vader verzocht om de hoofdverblijfplaats van de oudste bij hem te vestigen en die van de jongste bij de moeder. De rechtbank heeft in 2017 de hoofdverblijfplaats bij de moeder bepaald en een zorgregeling vastgesteld. De vader is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met het verzoek om de zorgregeling te wijzigen en het gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag voor de moeder. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het gezamenlijk gezag in stand blijft. Het hof oordeelt dat er geen onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders en dat de huidige zorgregeling, waarbij de kinderen om het weekend bij de vader zijn, in het belang van de kinderen is. De ondertoezichtstelling van de kinderen is verlengd, omdat de communicatie tussen de ouders nog steeds problematisch is. Het hof heeft geoordeeld dat de jeugdbeschermer als buffer tussen de ouders kan fungeren en dat er een ouderschapsplan moet worden opgesteld gericht op solo parallel ouderschap. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.214.624/01 en 200.270.864/01
(zaaknummers rechtbank Overijssel C/08/177226 / ES RK 15-3285 respectievelijk C/08/236501 / JE RK 19-1513)
beschikking van 31 maart 2020
in de procedure met zaaknummer 200.214.624/01 inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.H. Grandjean te Wijhe,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. Benchaïb te Emmeloord,
en in de procedure met zaaknummer 200.270.864/01 inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I.H. Grandjean te Wijhe,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI,
waarbij als belanghebbende is aangemerkt:
[verweerster],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. K. Benchaïb te Emmeloord,

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

In de procedure met zaaknummer 200.214.624/01 verwijst het hof voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle (hierna: de rechtbank), van 26 mei 2016 en 13 januari 2017.
In de procedure met zaaknummer 200.270.864/01 verwijst het hof voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 16 september 2019.

2.Het verloop van het geding in hoger beroep

In de procedure met zaaknummer 200.214.624/01
2.1
Voor het verloop van het geding tot 1 juni 2017 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
2.2
Ingevolge voormelde tussenbeschikking heeft de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) een rapport opgemaakt op 29 september 2017.
2.3
Het verdere verloop blijkt tevens uit:
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep en verzoek tot schorsing met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grandjean van 31 mei 2017;
- een journaalbericht van mr. Benchaïb van 2 juni 2017;
- een journaalbericht van mr. Benchaïb van 13 juli 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grandjean van 20 september 2017 met het verzoek om uitstel van de zitting voor één jaar;
- een journaalbericht van mr. Benchaïb van 21 september 2017 waarin zij zich refereert aan het oordeel van het hof over het uitstelverzoek, waarna het hof de zaak heeft aangehouden;
- twee brieven van de raad voor de kinderbescherming van 29 september 2017 en 3 oktober 2017 met beiden het raadsrapport van 29 september 2017;
- een brief van de raad van 31 oktober 2017 waarin de raad adviseert de beslissing over de zorg- en omgangsregeling en de hoofdverblijfplaats aan te houden voor een jaar, welk verzoek het hof heeft toegewezen;
- een journaalbericht van 5 oktober 2018 van mr. Benchaïb met productie(s), waarin de moeder verzoekt om de zaak aan te houden;
- een journaalbericht van 8 oktober 2018 van mr. Grandjean waarin de vader verzoekt de procedure voor één jaar aan te houden;
- een brief van de GI van 15 oktober 2018 waarin zij akkoord gaat met de aanhouding, waarna het hof het verzoek heeft gehonoreerd;
- een brief van de raad van 16 oktober 2018;
- een journaalbericht van mr. Benchaïb van 1 oktober 2019 met een verzoek tot aanhouding voor één jaar, dat is afgewezen door het hof;
- een journaalbericht van mr. Benchaïb van 15 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grandjean van 15 oktober 2019 waarin de vader aangeeft een mondelinge behandeling te wensen;
- een brief van de GI van 16 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grandjean van 30 december 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grandjean van 2 januari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grandjean van 24 februari 2020.
In de procedure met zaaknummer 200.270.864/01
2.4
Het verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:
- het hoger beroep van de vader, ingekomen bij het hof op 16 december 2019;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- het verweerschrift van de moeder;
- eerdergenoemd journaalbericht van mr. Grandjean van 30 december 2019 met productie(s);
-eerdergenoemd journaalbericht van mr. Grandjean van 2 januari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Grandjean van 24 februari 2020.
In beide procedures
2.5
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft op 13 januari 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI is verschenen mevrouw [B] . Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is mevrouw [C] verschenen. Mr. Grandjean heeft haar pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2011, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2013. Zij hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Bij beschikking van 26 mei 2016 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Deze is op 31 augustus 2016 ingeschreven.
3.2
In de procedure met zaaknummer 200.214.624/01 heeft de moeder op 7 oktober 2015 haar inleidend verzoek tot echtscheiding ingediend. Zij heeft daarbij – voor zover hier van belang - verzocht om te bepalen dat de kinderen bij haar hoofdverblijf zullen hebben en een zorgregeling te bepalen. De vader heeft een verweer tevens zelfstandig verzoek ingediend en verzocht om onder meer de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij hem te bepalen en die van [de minderjarige2] bij de moeder, en een zorgregeling te bepalen.
3.3
In de in zaak 200.214.624/01 bestreden beschikking van 13 januari 2017 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaald en een zorgregeling tussen de vader en de kinderen bepaald inhoudende dat de kinderen bij hem zijn in de ene week van vrijdagochtend 7:45 uur, waarbij de vader de kinderen bij de moeder ophaalt, tot dinsdagochtend 7:45 uur, waarbij de moeder de kinderen bij de vader ophaalt, in de andere week van maandagochtend 7:45 uur, waarbij de vader de kinderen bij de moeder ophaalt, tot dinsdagochtend 7:45 uur, waarbij de moeder de kinderen bij de vader ophaalt en de vakanties en feestdagen worden in onderling overleg bij helfte verdeeld.
3.4
De kinderen zijn bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 5 juli 2017 onder toezicht gesteld van de GI.
De GI heeft bij verzoek van 14 augustus 2019 verzocht de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verlengen voor de duur van één jaar.
De ondertoezichtstelling is bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank van 16 september 2019 verlengd tot 5 oktober 2020. Deze beschikking wordt bestreden in de procedure met zaaknummer 200.270.864/01.

4.De omvang van het geschil

In de procedure met zaaknummer 200.214.624/01
4.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 12 april 2017, is de vader in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 januari 2017. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
- de zorgregeling tussen de kinderen van partijen en de vader vast te stellen, waarbij de kinderen als volgt worden verzorgd en opgevoed:
Week 1 Bij
Vrijdag 07.45 t/m zondag 18.30 uur Vader
Zondag 18.30 uur t/m woensdag 07.45 uur Moeder
Woensdag 07.45 uur t/m vrijdag 07.45 uur Vader
Week 2 Bij
Vrijdag 07.45 uur t/m zondag 18.30 uur Moeder
Zondag 18.30 uur t/m woensdag 07.45 uur Vader
Woensdag 07.45 uur t/m vrijdag 07.45 uur Moeder
Dan wel voor ieder van de ouders beurtelings een aaneengesloten zorgweek, alles in goed overleg.
- althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie juist acht;
- met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding.
4.2
De moeder heeft een verweerschrift ingediend (op 16 juni 2017) en heeft daarbij tevens incidenteel appel ingesteld, een zelfstandig verzoek gedaan en een verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking van 13 januari 2017. De vrouw heeft in het principaal hoger beroep verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren, althans het hoger beroep af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen wat betreft het hoofdverblijf van de kinderen.
In incidenteel hoger beroep heeft de moeder verzocht de zorgregeling te wijzigen in die zin dat de kinderen een weekend per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 17.00 uur bij de vader verblijven alsmede 40% van de schoolvakanties (maar wel steeds) maximaal één week aaneengesloten onder de voorwaarde dat onbegeleide omgang veilig en verantwoord is, waarbij de inschatting van de moeder in overleg met de betrokken hulpverlening dient te worden nagevolgd.
De moeder heeft als zelfstandig verzoek verzocht haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Ten slotte heeft zij verzocht de werking van de beschikking van 13 januari 2017 voor wat betreft de zorgregeling te schorsen, kosten rechtens.
4.3
Het schorsingsverzoek van de moeder is in 2017 ingetrokken.
4.4
De vader heeft ter zitting verweer gevoerd tegen het zelfstandig verzoek van de moeder om het gezag te wijzigen en heeft verzocht haar niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel haar verzoek af te wijzen.
In de procedure met zaaknummer 200.270.864/01
4.5
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 december 2019, is de vader in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 september 2019. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de GI niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht, met veroordeling van de GI en/of de moeder in de kosten van het geding.
4.6
De GI heeft verweer gevoerd en verzocht om het hoger beroep van de vader te verwerpen.
4.7
De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De procedure met zaaknummer 200.214.624/01
5.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 1 juni 2017, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
Het gezag
5.2
Partijen strijden over de vraag of het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gewijzigd dient te worden in eenhoofdig gezag van de moeder. De moeder stelt – anders dan de vader - dat partijen geen belangrijke beslissingen samen kunnen nemen en zij acht daarom eenhoofdig gezag noodzakelijk.
5.3
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na
ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4
Uitgangspunt van de wet is dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over hun kinderen. Daarvoor is vereist dat de ouders beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat de kinderen niet klem of verloren raken tussen de ouders. De rechter kan alleen in de hiervoor onder 5.3 genoemde gevallen het gezamenlijk gezag beëindigen en een van de ouders alleen belasten met het gezag.
5.5
Het hof komt tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of wijziging van het gezag anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is. Hieraan liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
5.6
De ondertoezichtstelling is uitgesproken omdat de kinderen opgroeien in een situatie waarin zij last hebben van de echtscheidingsstrijd tussen de ouders en van de stoornis van de vader. De raad heeft in zijn raadsrapport van 29 september 2017 het hof geadviseerd om de beslissing een jaar aan te houden in afwachting van de behandeling van de vader.
Uit de stukken volgt dat de vader een bipolaire stoornis heeft met risico op manie/psychose. Het gedrag van de vader was daardoor onvoorspelbaar, wat spanningen meebracht voor de kinderen. Uit het plan van aanpak van de GI van 13 augustus 2019 volgt dat de vader de bipolaire stoornis levenslang zal hebben maar hij met medicatie en alertheid op signalen goed kan blijven functioneren. Inmiddels is de situatie van de vader gestabiliseerd. Hij heeft een behandeling gehad en heeft medicatie om zijn aandoening te onderdrukken. De vader heeft gesteld ook PTSS te hebben en succesvol EMDR-therapie te hebben gevolgd en heeft informatie van zijn huisarts ingebracht die dat ondersteunt. Dit heeft de moeder ook niet bestreden.
5.7
Het staat vast dat de communicatie en de onderlinge verhoudingen tussen de ouders verstoord zijn en dat dit zijn weerslag heeft op de kinderen. De vader geeft ter zitting van het hof aan dat de kinderen eronder lijden. Volgens de moeder overcommuniceert de vader en doet dat de communicatie over de belangrijke zaken geen goed. Duidelijk is uit de stukken dat de ouders discussie hebben over van alles, van klittenband- of veterschoenen tot de inzet van een KIES-traject, en dat zij uiteenlopende visies hebben op de opvoeding.
Blijkens het rapport van het ONS-traject van [D] van 19 december 2019 hebben partijen in het traject gesproken over oplossingen voor hun blokkades om te komen tot constructieve communicatie. Ondanks de inspanningen in het ONS-traject is de communicatie tussen de ouders nog onvoldoende verbeterd en moeizaam. Wanneer de emoties oplopen is een valkuil van de vader dat hij de moeder wil overtuigen van zijn standpunt en zijn waarheid, en een valkuil van de moeder dat zij (non)verbaal afwijzend en vermijdend reageert (waardoor de vader zich niet serieus genomen voelt en hij nog meer zijn best doet om gehoord te worden, wat leidt tot een verder terugtrekken van de moeder). Drijfveer van de vader is weliswaar om het goede voor zijn kinderen te willen doen maar hij verliest door zijn focus het grotere geheel en de belangen van de kinderen uit het oog. Op de punten waar de vader het niet eens is met de moeder verzandt het gesprek; dat frustreert beide ouders en belemmert het maken van afspraken. Beter zou zijn als partijen niet focussen op feiten, maar op waar het eigenlijk om gaat en daarover met elkaar spreken.
Partijen hebben in het recente ONS-traject afspraken gemaakt, een basis voor een nog te maken ouderschapsplan. Daar waarover partijen van mening verschillen is het nog steeds moeilijk om tot afspraken te komen maar hierin kan de ondertoezichtstelling (nog) helpen. De jeugdbeschermer kan bemiddelen, problemen in goede banen leiden en afspraken bewaken.
5.8
De GI heeft thans geen zorgen over de verzorging en opvoeding door de vader of de moeder maar wel over de verstandhouding tussen de ouders. De school heeft over dat laatste ook zorgen geuit en stelde daarom voor [de minderjarige1] het KIES-traject voor. De vader hield dat eerst tegen maar door tussenkomst van de jeugdbeschermer kon het traject toch starten. De kinderen voelen de strijd tussen de ouders met name bij de wisselmomenten van de ene ouder naar de andere ouder, maar doen het verder goed thuis en op school. Voor [de minderjarige1] , die boos gedrag toont, is [E] inmiddels ingeschakeld.
5.9
Zowel de raad, de rapporteurs van het ONS-traject als de GI hebben geadviseerd aan de ouders om een ouderschapsplan op te stellen, gericht op solo parallel ouderschap waarin duidelijke zorg- en omgangsafspraken zijn vastgelegd en ouders zo min mogelijk met elkaar hoeven te overleggen. De vader heeft ter zitting erkend dat het solo parallel ouderschap bij bepaalde onderwerpen prima is en dat de ouders het over sommige kwesties (zoals geloofsovertuiging) inderdaad niet eens zullen kunnen worden.
In deze vorm van ouderschap vullen partijen los van elkaar – solo – het ouderschap in, heeft de ene ouder geen bemoeienis met en medeverantwoordelijkheid voor het handelen van de andere ouder en gaan zij discussie over de opvoedstijl van de ander uit de weg, zodat ieder zich (weer) kan richten op de eigen verbinding met de kinderen. Daarbij is de jeugdbeschermer de buffer tussen de ouders, zoals in de onderhavige situatie. Evenals de raad en de GI acht het hof het eenhoofdig gezag pas aangewezen wanneer het solo parallel ouderschap niet haalbaar is gebleken. Voor die conclusie is het nog te vroeg.
5.1
Gelet op het eerdergenoemde recente ONS-traject acht het hof - anders dan de man - een verder onderzoek naar verbetering van de communicatie alvorens te beslissen niet noodzakelijk. Ook een nader forensisch diagnostisch onderzoek naar de moeder (om – zoals de vader aangeeft - te kunnen bepalen wat partijen nodig hebben om individueel en samenwerkend verder te kunnen) acht het hof niet noodzakelijk voor de beslissing over het gezag. Het hof zal de beslissing dan ook niet aanhouden voor een dergelijk onderzoek.
5.11
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat onder de huidige omstandigheden het gezamenlijke gezag in stand dient te blijven. Dat betekent dat het verzoek van de moeder om het eenhoofdig gezag zal worden afgewezen.
Het hoofdverblijf en de zorgregeling
5.12
Partijen verschillen van mening over het hoofdverblijf van de kinderen en de zorgregeling tussen de vader en de kinderen. Partijen hebben ieder voor zich verzocht het hoofdverblijf van de kinderen bij haar dan wel hem te bepalen. Volgens het beroepschrift van de vader wenst hij dat het hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij hem wordt bepaald en dat van [de minderjarige2] bij de moeder en wil hij – naar het hof begrijpt - een zorgregeling die inhoudt dat hij de helft van de tijd voor de kinderen zorgt. De moeder verzoekt het hoofdverblijf bij haar te laten en is het eens met de huidig zorgregeling.
5.13
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
5.14
De kinderen hebben sinds de echtscheiding het hoofdverblijf bij de moeder. De vader heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij aanhoudend door de moeder gestigmatiseerd wordt en dat daarom het hoofdverblijf van de kinderen bij hem dient te zijn. Voor een wijziging van het hoofdverblijf van de kinderen die de afgelopen jaren hun hoofdverblijf bij de moeder hebben gehad, is evenwel geen aanleiding nu niet bestreden is dat het goed gaat met de kinderen bij de moeder en er geen zorgen zijn gebleken over de opvoeding en de verzorging door de moeder. Dat de kinderen ook bij de vader willen wonen betekent dat ze ook loyaal zijn aan de vader, maar brengt niet mee dat het hoofdverblijf niet langer bij de moeder dient te zijn.
5.15
De huidige verdeling in zorg- en opvoedtaken houdt in dat de kinderen om het weekend, van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag, en één keer in de twee weken een woensdagmiddag bij de vader zijn. Daarnaast worden de vakanties verdeeld; de ene helft zijn ze bij de moeder de andere helft bij de vader. De kinderen zien de vader iedere week. Partijen zijn het erover eens dat dit een goede zorgregeling is en dat de omgang goed loopt. Deze regeling biedt rust en stabiliteit. De raad en de GI adviseren handhaving van de huidige zorgregeling. De vader zou zijn aandeel in de zorg graag fors uitbreiden, maar hoe meer zorg er gedeeld wordt des te beter dient het overleg tussen de ouders te zijn en daar is thans geen sprake van. Bij de huidige stand van zaken acht het hof de huidige zorgregeling het meest in het belang van de kinderen. Een structurele uitbreiding van de zorgregeling tussen de vader en de kinderen acht het hof nu niet in het belang van de kinderen.
5.16
Het hof zal daarom de beslissing dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder is bekrachtigen, alsmede de zorgregeling tussen de vader en de kinderen bepalen zoals die thans tussen partijen geldt. Het hof zal daartoe de bestreden beschikking voor zover het de zorgregeling betreft vernietigen.
5.17
Wat betreft het door de vader verzochte nadere onderzoek, acht het hof dit ook voor de beslissing over het hoofdverblijf en de zorgregeling niet noodzakelijk. Het hof verwijst hiervoor naar overweging 5.10. Het hof is voldoende geïnformeerd om te beslissen op deze punten.
De kostenveroordeling
5.18
De vader heeft verzocht om de moeder te veroordelen in de kosten van het geding. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de uit die relatie geboren kinderen betreft.
De procedure met zaaknummer 200.270.864/01
5.19
In deze procedure is aan de orde het hoger beroep van de vader tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.21
Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling terecht is uitgesproken en de gronden daarvoor ook nu nog steeds bestaan. Naast al hetgeen het hof hiervoor reeds heeft overwogen over de verhoudingen en de communicatie tussen partijen en over de kinderen, overweegt het hof het volgende.
5.22
De vader geeft enerzijds aan dat hij een ondertoezichtstelling wil maar dan met een objectieve jeugdbeschermer maar heeft anderzijds ter zitting ook verzocht de ondertoezichtstelling te beëindigen en op een andere manier hulp in te zetten. De vader is het niet eens met de wijze waarop de ondertoezichtstelling wordt uitgevoerd en vindt die niet helpend. De vraag of andere hulp moet worden ingezet dan wel de vraag of de huidige jeugdbeschermer of de huidige GI voldoende objectief is, speelt geen rol bij de vraag of aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. Het is die vraag die het hof dient te beantwoorden in deze procedure.
5.23
Partijen bestrijden niet dat de kinderen in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat een ondertoezichtstelling nodig is. De moeder acht voortzetting van de ondertoezichtstelling in het belang van de kinderen. De vader erkent dat er gronden zijn voor een ondertoezichtstelling maar is het niet eens met de motivering van de kinderrechter van de verlenging van de ondertoezichtstelling. Hij stelt in het hoger beroepschrift dat hij namelijk geen strijd voert maar de moeder en dat zij daarvoor hulp nodig heeft en dat de moeder om de communicatie te verbeteren onderzocht dient te worden met behulp van het [F] . Uit de stukken blijkt voldoende dat partijen allebei (en niet alleen de moeder) strijden, dat er professionele hulp is ingezet maar partijen samen nog niet tot een verbetering van de communicatie zijn gekomen.
Volgens de vader hoeft de jeugdbeschermer niet toe te zien op het door de ouders te volgen ONS-traject en is dat geen reden voor de ondertoezichtstelling.
Voor het hof is evenwel duidelijk dat een derde – de jeugdbeschermer - nodig is om problemen tussen partijen in goede banen te leiden, te bemiddelen, om hulp voor de kinderen te kunnen realiseren zoals het KIES-traject voor [de minderjarige1] , om samen tot beslissingen te kunnen komen en afspraken te kunnen maken en om die te bewaken. Zonder de jeugdbeschermer kunnen de ouders niet tot belangrijke beslissingen over de kinderen komen en zouden de kinderen meer hinder hebben van de verstoorde verhoudingen en communicatie tussen de ouders.
De vader stelt voorts dat de moeder en de GI een onvolledig en onjuist beeld schetsen van zijn welzijn en functioneren en hij wijst er op dat zijn toestand gestabiliseerd is.
Het hof onderkent dat de toestand van de vader weliswaar stabiel is, maar de vader is in het verleden eerder gestopt met zijn medicijnen en dat ging toen niet goed. Het welzijn en functioneren van de vader en zijn kwetsbaarheid zijn niet verdwenen nu het al een poos goed gaat met hem. Het is nog steeds punt van aandacht, en zal dit naar alle waarschijnlijkheid ook blijven. Nu dit functioneren van de vader niet los te zien is van de verstoorde verhoudingen en communicatie tussen partijen is het goed dat de GI betrokken is en blijft middels de ondertoezichtstelling.
5.24
De doelen van de ondertoezichtstelling zoals beschreven in het overgelegde plan van aanpak van de GI zijn niet bestreden door partijen, zoals het zicht krijgen op het functioneren van de vader en de veiligheid van de kinderen, het leren communiceren van partijen om tot afspraken te kunnen komen zodat de kinderen opgroeien in een rustige en voorspelbare omgeving. Voorts is het doel om duidelijke afspraken over de omgang te krijgen en om de kinderen buiten volwassenenzaken te houden. Zoals omschreven in overweging 5.9 dient bovendien nog een ouderschapsplan gericht op solo parallel ouderschap gemaakt te worden.
5.25
De ondertoezichtstelling is naar het oordeel van het hof nog steeds noodzakelijk om de bedreiging in de ontwikkeling van de kinderen weg te nemen. De situatie is nog niet voldoende verbeterd om de ondertoezichtstelling te kunnen beëindigen. Het hof zal daarom de verlenging van de ondertoezichtstelling bekrachtigen.
5.26
Wat betreft het door de vader verzochte nadere onderzoek, acht het hof dit ook voor de beslissing over de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk en verwijst het hof ook hier naar overweging 5.10. Het hof is al voldoende geïnformeerd om te beslissen over deze maatregel.
5.27
Ten slotte heeft de vader in deze procedure een algemeen aanbod gedaan tot het horen van getuigen alsmede het inbrengen van stukken. Dit aanbod is onvoldoende geconcretiseerd en specifiek. Op grond van de ingebrachte stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof zich reeds voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen. Het hof zal het aanbod daarom passeren.
De kostenveroordeling
5.28
De vader heeft verzocht om een proceskostenveroordeling. Het hof ziet geen aanleiding om af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt om in zaken als de onderhavige de proceskosten in beide instanties te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep
in de procedure met zaaknummer 200.214.624/01:
wijst het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag af;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 13 januari 2017 voor zover daarbij de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , geboren [in] 2011, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2013, bij de moeder is bepaald;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 13 januari 2017 voor zover daarbij de zorgregeling tussen de vader en de kinderen is bepaald;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders aldus dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader verblijven eens in de twee weken van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag, en één keer in de twee weken een woensdagmiddag, waarbij de vakanties bij helfte verdeeld worden zodat de kinderen de ene helft bij de moeder zijn de andere helft bij de vader;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af;
in de procedure met zaaknummer 200.270.864/01:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 16 september 2019;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.D.S.L. Bosch en M.C. van Woudenberg, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 31 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.