Uitspraak
PME,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
“welke overeenkomen met het tijdelijke verblijf van de door u uitgekozen locatie (na goedkeuring eigenaresse).”
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering in hoger beroep
grief 1 en 2betoogt PME dat in dit geval geen sprake is van een verhuizing als bedoeld in artikel 7:220 lid 5 BW, zodat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op de verhuiskostenvergoeding van artikel 7:220 lid 6 BW.
grief 3komt PME op tegen de overweging ten overvloede van de kantonrechter (rechtsoverweging 3.8) dat de toegewezen verhuiskostenvergoeding een vergoeding is die juist ook ziet op de schadeposten die [geïntimeerde] aan haar subsidiaire vordering ten grondslag heeft gelegd. Aangezien dit geen dragende overweging betreft kan deze grief niet leiden tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep. PME heeft dan ook geen belang bij verdere bespreking van deze grief.
grief 4doet PME een beroep op matiging van de verhuiskostenvergoeding op grond van artikel 6:248 lid 2 BW omdat [geïntimeerde] niet is verhuisd, maar bij familie heeft gelogeerd.