Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
de moedermaatschappijvan Maetis (Maetis N.V.) heeft bereikt. Dit bewijsaanbod wordt gepasseerd, omdat wat BMD te bewijzen aanbiedt onvoldoende is om ontvangst van de brief door dochtermaatschappij Maetis aan te nemen. Zelfs al zou bewezen worden dat de brief de moedermaatschappij heeft bereikt, dan komt daarmee namelijk nog niet vast te staan dat die brief Maetis ook heeft bereikt. BMD heeft in dat kader gesteld dat de postbus van de moedermaatschappij ook dienst deed als postbus voor Maetis. Volgens BMD is het om die reden, maar ook vanwege de grote verwevenheid tussen Maetis en haar moedermaatschappij, het identieke vestigingsadres en de gemeenschappelijke belangen, niet aannemelijk dat de brief Maetis niet bereikt zou hebben. Dit laat echter onverlet dat de brief is geadresseerd aan een andere vennootschap. Van een aan Maetis gerichte verklaring is dus geen sprake. Het feit dat de moeder- en dochtermaatschappij een postbus delen, is bovendien onvoldoende om aan te nemen dat een brief gericht aan de moeder ook de dochter zal bereiken. De rest van wat BMD in dit kader heeft aangevoerd betreft slechts aannames over hoe binnen het concern met post wordt omgegaan. Concrete omstandigheden op basis waarvan de conclusie getrokken moet worden dat een brief gericht aan de moedervennootschap Maetis zal bereiken heeft BMD niet aangevoerd. De conclusie is daarom dat, ook al zou bewezen worden dat de brief van 17 december 2014 de moedermaatschappij heeft bereikt, niet vast komt te staan dat deze brief Maetis ook heeft bereikt.
5.De slotsom
€ 2.086,50(1,5 punt x tarief € 1.391,00)
6.De beslissing
J. Wolbrink, is ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2020.