ECLI:NL:GHARL:2020:2644

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
200.246.808/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toewijzing buitengerechtelijke incassokosten en tegenbewijslevering in civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van [appellanten] c.s. tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De kern van het geschil betrof de vraag of [appellanten] c.s. gehouden waren om de door Ten Brinke B.V. geleverde beschermingsmiddelen, die boven de € 2.500,- per hectare uitkwamen, te betalen. In een eerder tussenarrest was [appellanten] c.s. toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Tijdens een getuigenverhoor op 17 oktober 2019 verklaarde [geïntimeerde2] dat hij akkoord was gegaan met de teeltbegeleiding door Ten Brinke, maar dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de kosten en facturering. Het hof oordeelde dat [appellanten] c.s. niet in het tegenbewijs waren geslaagd, omdat de verklaring van [geïntimeerde2] niet voldoende was om het vermoeden dat zij de kosten moesten betalen te ontzenuwen.

Daarnaast werd in de zaak ook de toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten besproken. [appellanten] c.s. voerden aan dat het toegewezen bedrag niet in verhouding stond tot de verrichte werkzaamheden. Het hof oordeelde echter dat de kantonrechter de buitengerechtelijke incassokosten terecht had toegewezen, omdat er daadwerkelijk werkzaamheden waren verricht en de hoogte van het toegewezen bedrag in overeenstemming was met het Besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.246.808/01
(zaaknummer rechtbank 6175070)
arrest van 31 maart 2020
in de zaak van

1.de maatschap [geïntimeerde1] ,

gevestigd te Hoornsterzwaag,
hierna:
de maatschap,

2. [geïntimeerde2] ,

hierna:
[geïntimeerde2]

3. [geïntimeerde3] ,

beiden wonende te [A] .
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. E. Visser, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Ten Brinke B.V.,
gevestigd te Creil,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Ten Brinke,
advocaat: mr. Y. van der Horst, kantoorhoudend te Emmeloord.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
De inhoud van het tussenarrest van 21 mei 2019 wordt hier overgenomen.
1.2
In dit tussenarrest is [appellanten] c.s. toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Op
17 oktober 2019 heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte
proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Vervolgens hebben partijen ieder een memorie na enquête genomen en zijn deze (aanvullende) stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. Het hof heeft arrest bepaald.
2. De verdere beoordeling van het geding in hoger beroep
2.1
Kern van het geschil is of tussen partijen is overeengekomen dat de door Ten Brinke aan [appellanten] c.s. geleverde beschermingsmiddelen boven € 2.500,- per hectare door [appellanten] c.s. of, zoals door [appellanten] c.s. is aangevoerd, door [B] betaald moeten worden.
2.2
In het tussenarrest van 21 mei 2019 zijn [appellanten] c.s. toegelaten tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen stelling dat [appellanten] c.s. gehouden zijn de door Ten Brinke aan
[appellanten] c.s. geleverde beschermingsmiddelen aan Ten Brinke te voldoen, ook voor zover deze het bedrag van € 2500,- per hectare te boven gaan.
2.3
Voor het slagen van het tegenbewijs tegen een door de rechter uit de vaststaande feiten en omstandigheden afgeleid vermoeden, is noodzakelijk maar ook voldoende dat dit vermoeden door het tegenbewijs wordt ontzenuwd.
2.4
[geïntimeerde2] heeft zichzelf als getuige als getuige doen horen. Hij heeft verklaard, voor zover van belang:
“(…) Ik was ook akkoord met het feit dat Ten Brinke de teeltbegeleiding op zich zou nemen voor [B] . We hebben niet over de kosten gesproken die de teeltbegeleiding met zich bracht. Ten
Brinke gaf toen aan dat ik dan ook de gewasbeschermingsmiddelen bij hem moest afnemen, daar was ik niet zo voor. Omdat hij dan een vrijbrief zou hebben om net zoveel middelen te leveren als hij zou willen. Ten Brinke kwam toen met het voorstel om een staffel in te bouwen. Tot een bedrag van
€ 2500.- per hectare zou voor mijn rekening komen en daar boven zouden de kosten voor [B] zijn. We hebben toen niet gesproken hoe de facturering zou verlopen. We hebben ook niet gesproken wie bij zou houden wanneer die grens van € 2.500,- per hectare zou zijn bereikt. Ik ging ervan uit dat boven het bedrag van € 2.500,- aan [B] zou worden gefactureerd.(…) U vraagt mij waaruit zou moeten blijken dat het duidelijk was dat Ten Brinke boven de € 2500, aan [B] moest factureren. (…) Ik weet dat niet, maar in mijn beleving was dat zo.”
2.5
Het hof is van oordeel dat met deze verklaring [appellanten] c.s. niet zijn geslaagd in het leveren van tegenbewijs waartoe zij bij het tussenarrest zijn toegelaten. [geïntimeerde2] heeft niet meer verklaard dan dat niet is besproken hoe de facturering zou verlopen, wie bij zou houden wanneer de grens van € 2.500,- per hectare zou zijn bereikt en hij ‘ervan uitging’ dat het bedrag boven de € 2.500,- per hectare door Ten Brinke in rekening zou worden gebracht bij [B] en vervolgens dat dat in zijn beleving zo was. Het betreft dus kennelijk een aanname van [geïntimeerde2] zelf, die niet is gebaseerd op hetgeen is verklaard door Ten Brinke of anderszins is gebaseerd op gedragingen van Ten Brinke. Dit leidt ertoe dat, zoals in het tussenarrest is overwogen, [appellanten] c.s. gehouden zijn de door Ten Brinke aan [appellanten] c.s. geleverde beschermingsmiddelen aan Ten Brinke te voldoen, ook voor zover deze het bedrag van € 2.500,- per hectare te boven gaan. Dit betekent dat de grieven 1 tot en met 4 falen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.6
Grief 5richt zich tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. Volgens [appellanten] c.s. staat het toegewezen bedrag in geen verhouding tot de verrichte werkzaamheden, te weten: het schrijven en versturen van twee brieven, een paar besprekingen met Ten Brinke en het bestuderen van dossierstukken, waarvoor door de advocaat in totaal drie uren en twintig minuten in rekening zijn gebracht. Volgens [appellanten] c.s. is een bedrag van € 666,67 aan buitengerechtelijke kosten, gebaseerd op een uurtarief van
€ 200,-, redelijk. Ten Brinke heeft gesteld dat de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht, hier voldoende onderbouwing voor is gegeven en het door de kantonrechter toegewezen bedrag in overeenstemming is met het Besluit vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten.
2.7
Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets moet worden voldaan. Naar het oordeel van het hof is daaraan voldaan. Niet weersproken is dat daadwerkelijk buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en gelet op de onterechte weigering van [appellanten] c.s. om tot betaling over te gaan was dat redelijk. De kantonrechter heeft in zijn vonnis de door Ten Brinke gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toegewezen tot een bedrag van € 987,54. De kantonrechter heeft zich hierbij gebaseerd op het hiervoor genoemde Besluit. [appellanten] c.s. hebben in hoger beroep niet gesteld dat dit bedrag als zodanig niet goed is berekend indien dit op het genoemde besluit is gebaseerd. Als niet meer dan de staffel wordt toegewezen, mag ervan worden uitgegaan dat het bedrag ook naar hoogte redelijk is. Ook deze grief faalt.
2.8
Het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd. [appellanten] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep van Ten Brinke worden veroordeeld. Het hof stelt die kosten vast op € 1.978,- voor verschotten en op € 3.477,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2,5 punt/tarief III).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Lelystad van 20 juni 2018;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Ten Brinke vastgesteld op € 1.978,- voor verschotten en op € 3.477,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr. M.M.A. Wind en mr. J. Smit en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier
op 31 maart 2020.