In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren uit een inmiddels verbroken relatie tussen de ouders. De moeder, die het gezag over de minderjarige uitoefent, is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de kinderrechter van 30 augustus 2019, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld van een gecertificeerde instelling (GI) vanwege ernstige zorgen over haar ontwikkeling. De moeder verzoekt het hof om een deskundige te benoemen om haar emotionele beschikbaarheid voor de minderjarige te onderzoeken en de bestreden beschikking te vernietigen.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de moeder bijgestaan werd door haar advocaat, mr. J.S. Bauer. De raad voor de kinderbescherming en de GI waren ook betrokken bij de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet bereid is om de minderjarige te informeren over het bestaan van de vader, wat in strijd is met haar verplichtingen als ouder. Ondanks eerdere aanwijzingen en hulpverlening heeft de moeder geen adequate stappen ondernomen om haar houding ten opzichte van de vader te veranderen.
Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. De moeder moet haar wettelijke verantwoordelijkheden als gezaghebbende ouder serieus nemen en de GI in staat stellen om met de minderjarige te werken. Het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen wordt afgewezen, omdat het hof van mening is dat dit niet zal bijdragen aan de oplossing van de problemen. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd.