ECLI:NL:GHARL:2020:2599

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
30 maart 2020
Zaaknummer
200.269.707/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling en ouderlijk gezag in een familierechtelijke procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren uit een inmiddels verbroken relatie tussen de ouders. De moeder, die het gezag over de minderjarige uitoefent, is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de kinderrechter van 30 augustus 2019, waarin de minderjarige onder toezicht is gesteld van een gecertificeerde instelling (GI) vanwege ernstige zorgen over haar ontwikkeling. De moeder verzoekt het hof om een deskundige te benoemen om haar emotionele beschikbaarheid voor de minderjarige te onderzoeken en de bestreden beschikking te vernietigen.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de moeder bijgestaan werd door haar advocaat, mr. J.S. Bauer. De raad voor de kinderbescherming en de GI waren ook betrokken bij de zitting. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet bereid is om de minderjarige te informeren over het bestaan van de vader, wat in strijd is met haar verplichtingen als ouder. Ondanks eerdere aanwijzingen en hulpverlening heeft de moeder geen adequate stappen ondernomen om haar houding ten opzichte van de vader te veranderen.

Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. De moeder moet haar wettelijke verantwoordelijkheden als gezaghebbende ouder serieus nemen en de GI in staat stellen om met de minderjarige te werken. Het verzoek van de moeder om een deskundige te benoemen wordt afgewezen, omdat het hof van mening is dat dit niet zal bijdragen aan de oplossing van de problemen. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.269.707/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 168516)
beschikking van 24 maart 2020
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.S. Bauer te Leeuwarden,
en
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord Nederland,
locatie Leeuwarden,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudende te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 20 november 2019;
- een brief van de raad van 27 december 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bauer van 14 januari 2020 met productie(s);
- een brief van de GI van 14 februari 2020 met productie(s);
- een fax van 27 februari 2020 van de GI met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 februari 2020 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is mevrouw
[B] verschenen. Namens de GI zijn verschenen mr. [C] , mevrouw
[D] en mevrouw [E] . Ook is de vader ter zitting verschenen.
Mr. Marijs heeft het woord ter zitting mede gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de ouders is [in] 2014 [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) geboren. De moeder is van rechtswege belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder.
3.2
De vader heeft [de minderjarige] , na verkregen vervangende toestemming hiertoe, erkend.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 30 augustus 2019 tot 30 augustus 2020.
3.4
Bij beschikking van 17 december 2019 heeft het hof een omgangsregeling vastgesteld waarbij onder regie van de GI binnen een half jaar toegewerkt wordt naar statusvoorlichting en omgang tussen [de minderjarige] en de vader en waarbij de nadere invulling door de GI bepaald zal worden, met dien verstande dat toegewerkt dient te worden naar een omgangsregeling van een keer per veertien dagen op zondag van 13.00 uur tot 17.00 uur. Voorts heeft het hof wederom een informatieregeling vastgelegd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 augustus 2019. Zij beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof een deskundige te benoemen ex artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) met opdracht om een onderzoek te doen naar de moeder en de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoend bij beschikking het verzoek tot ondertoezichtstelling af te wijzen.
4.2
De raad voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder kan zich met de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet verenigen. Het hof leest in de grieven van de moeder en de daarop door en namens haar gegeven toelichting geen andere relevante stellingen dan zij in eerste aanleg heeft aangevoerd en die de kinderrechter gemotiveerd en op goede gronden heeft verworpen. Het hof neemt die motivering - na eigen onderzoek - over en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
5.3
Bij beschikking van 17 december 2019 heeft het hof geoordeeld dat er statusvoorlichting aan [de minderjarige] moet worden gegeven en dat toegewerkt moet worden naar een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader. Het hof heeft hiertoe een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en de vader vastgesteld en bepaald dat de moeder de vader vier keer per jaar - de eerste keer vóór 1 februari 2020 - schriftelijk dient te informeren over de ontwikkeling van [de minderjarige] , waarbij zij ten minste tweemaal per jaar, de eerste keer bij de uiterlijk vóór 1 februari 2020 toe te sturen informatie, een goed gelijkende foto van [de minderjarige] voegt. Het hof neemt de dragende overweging uit deze beschikking (2.10) - na eigen onderzoek - ook over en maakt die tot de zijne.
5.4
Uit de stukken en uit het verloop van de zitting is gebleken dat de moeder nog altijd niet bereid of in staat is [de minderjarige] te informeren over het bestaan van de vader. Hoewel de moeder er de afgelopen jaren voortdurend op is gewezen hoe belangrijk het is dat zij [de minderjarige] vertelt dat de vader haar biologische vader is, heeft zij daaraan tot nu toe niet meegewerkt. De moeder is van mening dat zij dit pas hoeft te doen als [de minderjarige] zelf vragen gaat stellen over haar vader. [de minderjarige] is inmiddels bijna zes jaar oud. Gezien de grote weerstand van de moeder jegens alles wat met de vader te maken heeft acht het hof het echter waarschijnlijk dat [de minderjarige] geen ruimte zal voelen om de moeder naar haar vader te vragen. Gebleken is daarnaast dat de moeder tot op heden niet heeft voldaan aan de verplichting om de vader te informeren over de ontwikkeling van [de minderjarige] . De moeder blijft allerlei aanvullende eisen stellen waardoor er tot op heden nog geen informatie over [de minderjarige] en/of een foto van haar aan de vader is verstrekt. Ook de statusvoorlichting van [de minderjarige] is nog niet gestart. De GI heeft [de minderjarige] zelfs nog niet eens gezien. Het hof acht dit alles zeer zorgelijk. Er zijn al sinds 2017 ernstige zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] , welke zorgen samenhangen met de weerstand die de moeder heeft opgebouwd tegen de vader. Er is tot op heden nog geen enkele consistente vorm van hulpverlening voor de moeder op gang gekomen om haar te leren omgaan met de mentale barrières die zij ondervindt van alles wat met de vader en zijn familie te maken heeft.
Het feit dat de moeder enige tijd een psycholoog heeft bezocht en deze bezoeken recent weer heeft hervat acht het hof onvoldoende. Te meer nu de moeder ter zitting heeft verklaard dat de statusvoorlichting aan [de minderjarige] niet echt een onderwerp is tijdens haar gesprekken met haar psycholoog.
De GI heeft de moeder deelname aan het hulpverleningstraject [F] ( [F] ) van Jeugdhulp Friesland voorgesteld. Ter zitting heeft de moeder toegezegd mee te zullen werken aan het intakegesprek. Hoewel dit als een voorzichtige positieve ontwikkeling kan worden gezien, was er wel (de dreiging van) een schriftelijke aanwijzing nodig om de moeder hiertoe te bewegen.
5.5
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Gezien de al lange tijd bestaande ex-partnerproblematiek en het feit dat de moeder de vader geen enkele rol in het leven van [de minderjarige] toekent, is het hof van oordeel dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Aan de door de kinderrechter in de bestreden uitspraak geformuleerde doelen voegt het hof als doel van de ondertoezichtstelling toe dat er zicht moet komen op de ontwikkeling van [de minderjarige] . De moeder moet de GI in staat stellen om met [de minderjarige] te spreken en om contact op te nemen met de school die [de minderjarige] bezoekt indien de GI dit noodzakelijk acht. Ook acht het hof het van belang dat er zicht komt op de situatie van en bij de vader.
5.6
Het hof wijst de moeder erop dat zij zich goed moet realiseren dat de wijze waarop zij op dit moment uitvoering geeft aan haar ouderlijk gezag in strijd is met de wet. De wetgever heeft namelijk bepaald dat het ouderlijk gezag de plicht van de ouder omvat om zijn kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Ook omvat het ouderlijk gezag mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van het kind met de andere ouder te bevorderen. Het hof verwacht van de moeder dat zij er met hulp van de GI alles aan gaat doen om te bewerkstelligen dat zij haar wettelijke taak als gezaghebbende ouder oppakt en haar sterk negatieve houding ten opzichte van het contact tussen [de minderjarige] en de vader zo goed als mogelijk ombuigt in een (minstens) neutrale houding.
Onderzoek op grond van artikel 810a, tweede lid, Rv
5.7
De moeder heeft een beroep gedaan op artikel 810a, tweede lid, Rv. De moeder verzoekt het hof een onderzoek te gelasten naar haar emotionele beschikbaarheid voor [de minderjarige] , in het bijzonder haar mogelijkheden om vragen bij [de minderjarige] te onderkennen en adequate respons te geven op vragen van [de minderjarige] en daar naar te handelen. In een dergelijk onderzoek moet ook aan de orde komen wat de uitwerking kan of zal zijn van het uitoefenen van dwang in de vorm van een ondertoezichtstelling door een stevig regievoerende gezinsvoogd op de moeder voor haar psychische functioneren en haar emotionele beschikbaarheid voor [de minderjarige] . Volgens de moeder moet onderzocht worden of zij zonder daardoor psychische kwetsuren op te lopen - die zijn weerslag zullen hebben op [de minderjarige] - in staat is om mee te werken aan de door de raad geformuleerde doelen middels gedwongen hulpverlening.
5.8
Artikel 810a, tweede lid, Rv regelt het recht op contra-expertise. Het bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen, de ontheffing en ontzetting van het ouderlijk gezag, of de ontzetting van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a, tweede lid, Rv, dat feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.9
Hoewel de moeder haar verzoek voldoende concreet heeft onderbouwd zal het hof dit verzoek toch afwijzen. De uitkomst van een dergelijk door de moeder gewenst onderzoek kan naar het oordeel van het hof in deze zaak namelijk niet mede tot de beslissing van de zaak leiden. Als immers uit een onderzoek zou blijken dat de moeder door haar psychisch functioneren aanmerkelijke emotionele gevolgen zou ondervinden van de dwang die zij ervaart, is er te meer aanleiding voor een ondertoezichtstelling. Bovendien geldt het volgende. De moeder erkent grote problemen te hebben met de vader. Zij geeft aan geen inmenging van de raad, de GI en de vader in haar leven te willen hebben en zich hiertegen te zullen verzetten. Het hof verwacht niet dat de uitkomst van het door de moeder gewenste onderzoek haar opstelling jegens de raad, de GI en de vader zal veranderen. Gelet op het belang van [de minderjarige] om te weten wie haar vader is en om haar de ruimte te bieden om met hem een contact op te bouwen, is het van groot belang dat de moeder hulp voor zichzelf zoekt in plaats van dat zij middels een onderzoek een bevestiging zoekt van de weerstand die zij jegens de vader heeft opgebouwd. De moeder moet een manier vinden om [de minderjarige] op zijn minst op een neutrale manier over de vader te vertellen. De moeder is hier thans niet toe in staat. Het hof verwacht dat [de minderjarige] de weerstand van de moeder jegens alles wat met de vader te maken heeft haarfijn aanvoelt. [de minderjarige] heeft het nodig dat haar moeder in staat is emotionele toestemming te geven voor het stellen van vragen over en de (onbegeleide) omgang met de vader. Het is daarom in het belang van [de minderjarige] dat dit proces niet wordt vertraagd door een onderzoek als door de moeder gewenst maar dat de moeder zich daadwerkelijk openstelt voor hulp op het persoonlijke vlak zodat zij in staat is neutraal over de vader te spreken. De moeder wordt hier al vanaf 2017 op gewezen maar heeft de afgelopen jaren nagelaten om ter zake dienende hulpverlening voor zichzelf in te schakelen. De moeder heeft jaren de tijd gehad om adequate hulp voor zichzelf te organiseren maar is hiertoe in een vrijwillig kader klaarblijkelijk niet in staat.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 augustus 2019;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, I.A. Vermeulen en
F. Kleefmann, bijgestaan door mr. M. Koster als griffier, en is op 24 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.