ECLI:NL:GHARL:2020:258

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
200.253.983/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake klachten over eindrekening en verantwoording door erfgename

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [verzoekster] tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarin klachten over de eindrekening en verantwoording (E&V) door de bewindvoerder, [verweerster], zijn behandeld. De rechthebbende, [A.], is op [datum] 2018 overleden, en [verzoekster] en [belanghebbende] zijn zijn kinderen. De kantonrechter had eerder de klachten van [verzoekster] ongegrond verklaard en vastgesteld dat er geen schade was geleden door de rechthebbende door het handelen van [verweerster].

Het hof heeft vastgesteld dat de bestreden beschikking in twee onderdelen uiteenvalt: de afhandeling van de klachten en de vaststelling van de E&V. Het hof oordeelt dat [verzoekster] niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep met betrekking tot de klachten, omdat er geen wettelijke basis is voor het indienen van beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in dit kader.

Wat betreft de E&V oordeelt het hof dat de kantonrechter zich had moeten onthouden van een oordeel over de klachten en de schade. Het hof vernietigt de beschikking van de kantonrechter voor zover deze oordeelt dat er geen schade is geleden, maar bekrachtigt de vaststelling van de E&V. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 14 januari 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.253.983
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7023255)
beschikking van 14 januari 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1]
verzoekster in hoger beroep, verder: [verzoekster] ,
advocaat: mr. W.J. M. van Ophuizen te Ochten, gemeente Neder-Betuwe,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. B.P.J. van Riel te Rhenen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder: [belanghebbende] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 oktober 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 januari 2019, en
  • het verweerschrift in hoger beroep.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 november 2019 plaatsgevonden. Aanwezig waren [verzoekster] , bijgestaan door haar advocaat, [verweerster] , bijgestaan door haar advocaat, en [belanghebbende] .

3.De feiten

3.1
[verzoekster] en [belanghebbende] zijn de kinderen van [A.] , geboren op [geboortedatum] 1929 te [geboorteplaats] , verder: de rechthebbende, die op [datum] 2018 is overleden.
3.2
Bij beschikking van 10 juni 2016 (verder: de bewindsbeschikking) heeft de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, een bewind als bedoeld in Boek 1 Titel 19 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld over alle goederen die toebehoren aan of zullen toebehoren aan de rechthebbende. [verweerster] was vanaf de aanvang van het bewind tot aan het overlijden van de rechthebbende de bewindvoerder.
3.3
Bij brief van 29 mei 2018 bevestigt Bewindsbureau van de rechtbank Gelderland (verder: het Bewindsbureau) dat de rekening en verantwoording over de jaren 2016 en 2017 (verder: de R&V) zijn goedgekeurd door de kantonrechter.
3.4
[verzoekster] heeft het Bewindsbureau inzage verzocht in de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de R&V, omdat zij van mening is dat [verweerster] als bewindvoerder financieel wanbeleid heeft gevoerd.
Naar aanleiding van de ontvangst van de relevante stukken heeft [verzoekster] bij
e-mailbericht van 18 juni 2018 een aantal klachten opgesteld en die klachten aangevuld bij
e-mailbericht van 30 augustus 2018. Dit laatste stuk is op 7 september 2018 door het Bewindsbureau ingeboekt als klacht.
De kantonrechter heeft [verweerster] in de gelegenheid gesteld op de klacht te reageren, welke reactie bij de rechtbank is ingekomen op 8 september 2018.
De kantonrechter heeft de klachten op de zitting van 13 september 2018 behandeld en daarop de bestreden beschikking gegeven.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de klachten ongegrond verklaard en vastgesteld dat de rechthebbende geen schade heeft geleden door het handelen van [verweerster] . Voorts heeft de kantonrechter de eindrekening en verantwoording (E&V) vastgesteld.
4.2
[verzoekster] is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
[verzoekster] stelt dat zij slechts een verzoek tot inzage heeft gedaan. Op verzoek van het Bewindsbureau heeft [verzoekster] haar verzoek tot inzage nader onderbouwd. Uit die nadere onderbouwing heeft de kantonrechter een aantal klachten over de handelwijze van de bewindvoerder gedestilleerd. Die klachten zijn op de zitting van 13 september 2018 besproken en zijn in de bestreden beschikking ongegrond verklaard. De kantonrechter heeft voorts geoordeeld dat de rechthebbende geen schade heeft geleden door het handelen van [verweerster] .
Gezien het feit dat [verzoekster] erfgename van de rechthebbende is, had de kantonrechter zich onbevoegd moeten verklaren ten aanzien van de door haar geformuleerde klachten over de R&V en heeft de kantonrechter ten onrechte geoordeeld dat de rechthebbende geen schade heeft geleden door het handelen van [verweerster] .
[verzoekster] verzoekt het hof bij beschikking, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en [verweerster] te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en de onderhavige procedure.
4.3
[verweerster] verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van [verzoekster] af te wijzen en [verzoekster] te veroordelen in haar proceskosten.

5.De motivering van de beslissing

algemeen
5.1
Het hof stelt vast dat de bestreden beschikking in twee onderdelen uiteenvalt:
  • de afhandeling van door [verzoekster] in eerste aanleg ingediende klachten, en
  • de vaststelling van de E&V, alsmede de vaststelling dat de rechthebbende geen schade heeft geleden door het handelen van [verweerster] .
Klachten over R&V
5.2
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1: 445 lid 1 BW legt de bewindvoerder, tenzij andere tijdstippen zijn bepaald, jaarlijks aan het einde van het bewind rekening en verantwoording af aan de rechthebbende. De rekening en verantwoording wordt afgelegd ten overstaan van de kantonrechter. Deze verplichting strekt - slechts - tot behartiging van het belang van de rechthebbende . Na zijn overlijden is er geen sprake meer van een rechtens te beschermen belang van de rechthebbende zodat dit belang na overlijden niet van rechtswege over gaat op zijn erfgenamen onder algemene titel.
Daaruit vloeit voort dat aan de erfgenamen - en meer in het bijzonder hier: aan [verzoekster] - geen aanspraak toekomt op het indienen van klachten over de R&V over de jaren 2016 en 2017 of in het algemeen over het door [verweerster] gevoerde bewind, onverlet het hierna onder 5.5. overwogene.
5.3
Wat van dit alles ook zij: [verzoekster] is in haar hoger beroep op dit onderdeel niet ontvankelijk. Noch in Boek 1 BW - waarin het meerderjarigenbewind is geregeld - noch elders kan een wettelijke basis worden gevonden voor het instellen van beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in het kader van de afhandeling van een klacht. Daaraan doet niet af dat de kantonrechter onder de bestreden beschikking anders heeft doen vermelden.
De E&V inclusief de vaststelling dat geen schade is geleden
5.4
Artikel 1: 445, vierde lid, jo 1: 373, eerste lid, BW bepaalt dat de bewindvoerder na overlijden van de rechthebbende rekening en verantwoording dient af te leggen aan de erfgenamen over het gevoerde bewind. Die verplichting wordt geacht uitsluitend te bestaan in het afleggen van rekening en verantwoording over het laatste kalenderjaar tot aan het tijdstip in dat jaar waarop de betrokkene is overleden, omdat in artikel 1: 445, eerste lid, BW al een jaarlijkse verantwoordingsplicht is opgenomen. Derhalve heeft de E&V slechts betrekking op het gevoerde bewind in de maand januari 2018.
[verzoekster] heeft - desgevraagd - tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij akkoord is met de E&V en ook [belanghebbende] heeft zich in deze zin uitgelaten.
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij de E&V is vastgesteld.
5.5
Uit het hiervoor onder 5.2 overwogene vloeit reeds voort dat de kantonrechter zich had behoren te onthouden van het geven van een oordeel over de door [verzoekster] geformuleerde klachten en - in het verlengde daarvan - over de vraag of door het handelen van [verweerster] als bewindvoerder schade is geleden door de rechthebbende. Daar komt echter nog het volgende bij.
De erfgenamen van de rechthebbende dienen, indien zij van mening zijn dat zij door de handelwijze van [verweerster] in hun eigen vermogensrechtelijke belangen zijn geschaad en dat [verweerster] aansprakelijk is voor de door hen geleden schade, de weg van de dagvaardingsprocedure te volgen indien zij daarover een oordeel in rechte wensen. Het was in elk geval niet aan de kantonrechter om daarover nu reeds in de bestreden beschikking te beslissen.
Daarom zal het hof de bestreden beschikking in zoverre vernietigen.
Slotsom, proceskosten
5.6
Gelet op het vorenstaande is [verzoekster] deels niet-ontvankelijk in het hoger beroep, slaagt dit hoger beroep gedeeltelijk voor zover [verzoekster] daarin wel kan worden ontvangen en wordt de bestreden beschikking derhalve deels vernietigd en deels bevestigd.
5.7
Gelet op de aard van de onderhavige procedure acht het hof voldoende termen aanwezig om de kosten van het hoger beroep te compenseren

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de ongegrondverklaring van de klachten;
vernietigt de onder voormeld zaaknummer gegeven beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 oktober 2018, voor zover daarbij is vastgesteld dat de rechthebbende door het handelen van de bewindvoerder geen schade heeft geleden;
bekrachtigt die beschikking voor zover daarbij de eindrekening en verantwoording is vastgesteld;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, M.H.F. van Vugt en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Van Vugt, en is op 14 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.