ECLI:NL:GHARL:2020:2575

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
27 maart 2020
Zaaknummer
21-006225-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en nieuwe strafoplegging in hoger beroep voor diefstal met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstallen met geweld en bedreiging met geweld, waarbij de rechtbank een gevangenisstraf van 14 maanden had opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het geweld en de bedreiging met geweld zoals ten laste gelegd onder feit 1, maar heeft de diefstal van een mobiele telefoon op 15 april 2018 en de diefstal van een geldbedrag op 7 april 2018 bewezen verklaard. Het hof heeft de strafmaat aangepast en een gevangenisstraf van 348 dagen opgelegd, waarvan 120 dagen voorwaardelijk. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 850,00 voor materiële schade. Het hof heeft de eerdere vrijheidsbeperkende maatregel niet opnieuw opgelegd, omdat de reclassering geen meerwaarde zag in voortzetting van het toezicht. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte, die eerder al voor gewelddadige vermogensdelicten was veroordeeld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006225-18
Uitspraak d.d.: 9 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 14 november 2018 met parketnummer 16-705836-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 11 juni 2019 en 24 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.H.H. Meulemeesters, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor de onder 1 en 2 tenlastelegelegde diefstallen met geweld en bedreiging met geweld veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en (bijzondere) voorwaarden, en een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van twee jaren, inhoudende een locatie- en een contactverbod, die dadelijk uitvoerbaar is verklaard. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.082,34 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof komt tot een andere bewijsbeslissing, een andere strafoplegging en een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Om die redenen zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 april 2018 te Veenendaal, althans in het arrondissement Midden-Nederland een (mobiele) telefoon (iPhone S6) , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [benadeelde] op te wachten en/of
- op de auto van die [benadeelde] af te lopen en/of
- te trachten de telefoon van die [benadeelde] af te pakken en/of
- met zijn, verdachtes, vingers (met kracht) aan de mondhoeken van die [benadeelde] te trekken en/of
- die [benadeelde] te stompen/slaan en/of
- achter die [benadeelde] aan te rennen en/of
- de telefoon van die [benadeelde] (vanuit de auto) weg te nemen;
2.
hij op of omstreeks 7 april 2018 te Veenendaal, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een geldbedrag (van circa 1255 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- tegen die [benadeelde] te zeggen dat hij, verdachte, was gevraagd om die [benadeelde] te pakken en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde] te tonen en/of
- tegen die [benadeelde] te zeggen dat zijn neefjes weg moesten gaan omdat hij, verdachte, ze anders neer zou knallen en/of
- een mes op/tegen de keel van die [benadeelde] te zetten/houden en/of
- die [benadeelde] te fouilleren en/of het geld uit de broekzak(ken) van die [benadeelde] te pakken en/of
- ( daarbij) tegen die [benadeelde] te zeggen dat hij, verdachte hem en zijn familie iets aan zou doen als iemand er achter zou komen wat er gebeurd was, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachte bekent dat hij op 7 april 2018 geld uit de broekzak van aangever [benadeelde] heeft gepakt. Volgens verdachte heeft hij slechts een deel van dat geld, te weten 600 euro, weggenomen. Ook erkent verdachte dat hij de mobiele telefoon van aangever op 15 april 2018 heeft weggenomen. Verdachte betwist dat hij geweld heeft gepleegd of heeft gedreigd geweld te plegen, zoals onder 1 en 2 ten laste is gelegd. De raadsman heeft bepleit verdachte hiervan vrij te spreken.
Het hof overweegt als volgt.
Feit 1: diefstal van een mobiele telefoon op 15 april 2018
Uit de aangifte van [benadeelde] komt naar voren dat hij een geluidsopname maakte met zijn mobiele telefoon terwijl hij op de bestuurderstoel van de auto zat. Op dat moment stond verdachte tussen hem en de geopende bestuurdersportier in. Aangever probeerde te voorkomen dat verdachte zou merken dat hun gesprek werd opgenomen door zijn mobiele telefoon te vergrendelen en deze tussen zijn benen neer te leggen. Opeens hoorde aangever verdachte echter zeggen: "laat je telefoon eens zien, ben je aan het opnemen?" Vervolgens pakte aangever zijn mobiele telefoon die hij ontgrendelde en wegdraaide, zodat verdachte niet op het scherm kon kijken. Toen werd aangever aangevallen door verdachte. Verder heeft aangever verklaard dat zijn telefoon tijdens de aanval door verdachte in de auto achterbleef. Aangever rende weg en verdachte kwam achter hem aan. [1] Op camerabeelden heeft verbalisant [verbalisant 1] gezien dat verdachte na de achtervolging van aangever terugliep in de richting van de geopende bestuurdersportier en dat hij vervolgens plaatsnam op de bestuurderstoel van de auto. [2] Verdachte heeft verklaard dat hij de mobiele telefoon van aangever op dat moment uit de auto heeft weggenomen. [3]
Het hof stelt vast dat verdachte de telefoon van aangever uit de auto heeft weggenomen toen er geen sprake meer was van geweld of bedreiging met geweld. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte voorafgaand aan de diefstal van de mobiele telefoon geweld heeft gepleegd of heeft gedreigd geweld te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken. Daarom is het hof van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het geweld en de bedreiging met geweld zoals onder 1 ten laste is gelegd.
Feit 2: diefstal van een geldbedrag op 7 april 2018
De aangifte van [benadeelde] houdt in dat hij een contant bedrag van € 1.255 bij zich had toen verdachte geld uit zijn rechterbroekzak pakte. [4] Verdachte heeft ook verklaard dat hij geld uit een broekzak van aangever pakte. Volgens verdachte was aangever hem een bedrag van € 600 verschuldigd en gooide hij de rest van het geld voor aangever op de grond. [5] Die verklaring van verdachte vindt enige steun in de getuigenverklaring van zijn toenmalige vriendin [getuige] . Zij heeft ter terechtzitting van de rechtbank verklaard dat er geld op de grond viel. [6] De verklaring van verdachte over de hoogte van het door hem weggenomen bedrag kan niet zonder meer als onaannemelijk ter zijde worden gesteld op grond van de aangifte van [benadeelde] . Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat aangever eerder tegen verbalisant [verbalisant 2] heeft gezegd dat hij een wat lager geldbedrag dan € 1.255 bij zich had. [7] Het hof heeft dan ook niet kunnen vaststellen welk bedrag verdachte exact heeft weggenomen. Daarom acht het hof bewezen dat verdachte
een geldbedragheeft gestolen.
Naar het oordeel van het hof wordt de verklaring van aangever met betrekking tot het geweld en de bedreiging met geweld niet op alle punten voldoende ondersteund door bewijsmiddelen uit een andere bron. Het dossier bevat geen steun voor de verklaring van aangever dat verdachte hem met een mes heeft bedreigd. Aangever heeft voorts ook als enige verklaard dat hij een vuurwapen in de broekband van verdachte zag zitten. De verbale dreigementen aan het adres van aangever en zijn familie heeft hij ook als enige gehoord. Het hof zal verdachte wat betreft deze punten vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde voor het overige wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder dat het volgende.
Aangever heeft verklaard dat zijn neefjes verderop stonden toen verdachte tegen hem zei dat ze, de neefjes, moesten oprotten, omdat hij ze anders neer zou knallen. [8] De neefjes van aangever zijn onder de nummers 147149 en 1475137 als getuigen gehoord. De getuige 147149 heeft verklaard dat verdachte in zijn richting liep en vlak bij hem stond toen hij hem iets hoorde zeggen in de trant van:
"nu oprotten of ik schiet je door je kop". [9] De getuige 1475137 heeft verklaard dat hij verdachte hoorde zeggen:
"oprotten of ik knal jullie ook neer"of woorden van gelijke strekking.
De getuige 1475137 heeft verder verklaard dat zijn neef, de getuige 147149, vervolgens ongeveer tien meter doorreed met de bus waarin zij zaten. De getuige 1475137 had vanaf de achterbank nog zicht op aangever en verdachte. Hij zag dat aangever zijn handen in de lucht stak en dat verdachte vervolgens in de zakken van aangever voelde en zijn kleding aftastte. [10] Verdachte heeft zelf verklaard dat hij zijn hand in de broekzak van aangever deed om te kijken of hij geld bij zich had, wat het geval bleek te zijn, waarop verdachte een deel van het geld van hem afpakte. [11]
Het hof stelt vast dat verdachte verbaal heeft gedreigd met vuurwapengeweld om de neefjes van aangever weg te jagen. De neefjes bevonden zich na dit dreigement op een zodanige afstand van aangever dat zij hem niet meer konden helpen. Door dit dreigement kon aangever zich redelijkerwijs ook bedreigd voelen toen verdachte hem fouilleerde en het geld uit zijn broekzak pakte. Het fouilleren van aangever beschouwt het hof, in onderling verband bezien met het verbale dreigement van verdachte, als een gewelddadige handeling. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte geweld en bedreiging met geweld gepleegd met het oogmerk om de diefstal van het geld voor te bereiden en gemakkelijk te maken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks15 april 2018 te Veenendaal,
althans in het arrondissement Midden-Nederlandeen (mobiele) telefoon (iPhone S6) ,
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [benadeelde] op te wachten en/of
- op de auto van die [benadeelde] af te lopen en/of
- te trachten de telefoon van die [benadeelde] af te pakken en/of
- met zijn, verdachtes, vingers (met kracht) aan de mondhoeken van die [benadeelde] te trekken en/of
- die [benadeelde] te stompen/slaan en/of
- achter die [benadeelde] aan te rennen en/of
- de telefoon van die [benadeelde] (vanuit de auto) weg te nemen;
2.
hij op
of omstreeks7 april 2018 te Veenendaal,
althans in het arrondissement Midden-Nederland,een geldbedrag
(van circa 1255 euro),
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld
en/of gevolgdvan geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [benadeelde] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken,
en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- tegen die [benadeelde] te zeggen dat hij, verdachte, was gevraagd om die [benadeelde] te pakken en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan die [benadeelde] te tonen en/of
- tegen die [benadeelde] te zeggen dat zijn neefjes weg moesten gaan omdat hij, verdachte, ze anders neer zou knallen en
/of
- een mes op/tegen de keel van die [benadeelde] te zetten/houden en/of
- die [benadeelde] te fouilleren en
/ofhet geld uit de broekzak
(ken)van die [benadeelde] te pakken
en/of
- (daarbij) tegen die [benadeelde] te zeggen dat hij, verdachte hem en zijn familie iets aan zou doen als iemand er achter zou komen wat er gebeurd was, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte voor de onder 1 en 2 tenlastelegelegde diefstallen met geweld en bedreiging met geweld veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en (bijzondere) voorwaarden, en een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van twee jaren, inhoudende een locatie- en een contactverbod, die dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte voor dezelfde feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 228 dagen, zijnde het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren zonder bijzondere voorwaarden. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de in eerste aanleg opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel in hoger beroep opnieuw wordt opgelegd.
De raadsman heeft zich aangesloten bij de vordering van de advocaat-generaal ten aanzien van de strafoplegging. De raadsman heeft bepleit geen vrijheidsbenemende maatregel aan verdachte op te leggen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Verdachte heeft het slachtoffer van een geldbedrag beroofd. Ruim een week later heeft verdachte zich opnieuw bijzonder intimiderend en agressief gedragen in de richting van hetzelfde slachtoffer, waarop hij diens mobiele telefoon heeft gestolen.
In het nadeel van verdachte weegt het hof mee dat hij blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 27 januari 2020 al driemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor gewelddadige vermogensdelicten. Bij vonnis van 3 september 2013 is verdachte voor dergelijke feiten veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie en een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in jeugdinrichting (PIJ-maatregel) waarvan de tenuitvoerlegging is gelast bij beslissing van 20 december 2013. Kort na de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel met ingang van 2 februari 2018 heeft verdachte de thans bewezenverklaarde feiten begaan.
In het voortgangsverslag van 30 december 2019 rapporteert de reclassering dat voorwaardelijk beëindigde PIJ-maatregel niet meer kan worden verlengd en zal aflopen op 5 februari 2020. In het kader van die maatregel is verdachte begeleid door de [naam stichting] . De pogingen van de reclassering om met die stichting in contact te komen zijn op niets uitgelopen. Verdachte heeft zelf aangegeven niet tevreden te zijn over de begeleiding door die stichting. Om die redenen is verdachte onder meer aangemeld bij het [naam team] . Uit de update van voormeld voortgangsverslag in het e-mailbericht van 21 februari 2020 komt naar voren dat verdachte openstaat voor ambulante begeleiding vanuit het [naam team] . Die begeleiding zal nu worden opgestart.
De reclassering heeft nauwelijks tot geen zicht op de bezigheden van verdachte. Hij lijkt gedurende de meldplichtgesprekken wel mee te werken maar hij komt de afspraken in de praktijk onvoldoende na. Volgens de reclassering heeft een toezicht geen meerwaarde.
Ter terechtzitting heeft de raadsman een e-mailbericht van verdachtes ambulant begeleider [betrokkene] van het [naam team] van 24 februari 2020 overgelegd. Uit dit e-mailbericht komt naar voren dat verdachte zich bereid heeft verklaard om samen te werken met het [naam team] en zich te houden aan de voorwaarden die aan hem zijn gesteld. Hij gaat samen met zijn ambulant begeleider actief op zoek naar werk. Ook gaat hij een agressie regulatietraining volgen.
Uitgaande van het oriëntatiepunt voor de straftoemeting dat van toepassing is op een recidivist die wordt veroordeeld voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden in beginsel een passende reactie op de onder 2 bewezenverklaarde diefstal met geweld en bedreiging met geweld. Een gevangenisstraf is ook een passende sanctie voor de onder 1 bewezenverklaarde diefstal. Gelet op de vrijspraak van het geweld en de bedreiging met geweld zoals onder 1 ten laste is gelegd zal het hof wel een gevangenisstraf van een kortere duur opleggen dan de gevangenisstraf die is opgelegd door de rechtbank en de gevangenisstraf die is gevorderd door de advocaat-generaal.
Het hof zal de duur van onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf beperken tot de 228 dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zoals is gevorderd door de advocaat-generaal en ook is bepleit door de raadsman. Anders dan de rechtbank zal het hof geen bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel verbinden, nu de reclassering geen meerwaarde ziet in de voortzetting van het toezicht en de ambulante begeleiding van verdachte door het [naam team] wordt voortgezet. Dit alles afwegende is het hof van oordeel dat
oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 348 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, passend en geboden is.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat verdachte zich niet heeft gehouden aan het contactverbod en het locatieverbod die de rechtbank aan hem heeft opgelegd bij de dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel. Het hof ziet - anders dan de advocaat-generaal - onvoldoende aanleiding om de vrijheidsbeperkende maatregel opnieuw aan verdachte op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 6.516,16, vermeerderd met wettelijke rente, bestaande uit de volgende posten:
Telefoon
€ 519,00
Geldbedrag
€ 1.255,00
Zonnebril Gucci
€ 370,00
Schade auto
€ 1834,82
Reiskosten
€ 28,08
Parkeerkosten
€ 9,26
Materiele schade:
€ 4.016,16
Immateriële schade:
€ 2.500,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een totaalbedrag van € 3.082,34, bestaande uit een bedrag van € 2.082,34 aan materiële schade en een bedrag € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 april 2018 over een bedrag van € 1.755,- en vanaf 15 april 2018 over een bedrag van € 1.327,34.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de benadeelde partij, mr. E.D. van Elst, een toelichting gegeven op de niet ondertekende schriftelijke verklaring die volgens de benadeelde partij is opgesteld door een psycholoog die hem nog steeds behandelt. De advocaat heeft gesteld dat er sprake is van een causaal verband tussen de tenlastegelegde feiten en de post traumatische stress stoornis van de benadeelde partij. Verder heeft de advocaat een nadere toelichting gegeven op de materiële schadeposten die niet (volledig) zijn toegewezen door de rechtbank.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verwezen naar hetgeen hij ter terechtzitting in eerste aanleg tegen de vordering van de benadeelde partij heeft ingebracht. Uit de toelichting op de vordering blijkt niet wanneer de telefoon en de zonnebril zijn aangeschaft en wat de waarde van deze goederen ten tijde van het tenlastegelegde is geweest. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich aangesloten bij de schatting van rechtbank wat betreft de waarde van de telefoon, te weten € 250 euro. Volgens de raadsman dient te worden uitgegaan van de verklaring van verdachte dat hij een bedrag van € 600 heeft weggenomen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de diefstal van de zonnebril niet ten laste is gelegd. De raadsman heeft ook betwist dat er sprake is van een causaal verband tussen de gestelde schade aan de auto en het tenlastegelegde. Ter slotte heeft de raadsman bepleit de door de rechtbank toegekende vergoeding van de immateriële schade verder te matigen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 850, zijnde het gedeelte van de door de benadeelde partij gestelde materiële schade die niet is betwist door de verdediging. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder volgende in aanmerking genomen ten aanzien van de gestelde immateriële schade.
Art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, waaronder - voor zover hier van belang - het geval dat: b) de benadeelde partij "op andere wijze" in zijn persoon is aangetast.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [12]
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij ter onderbouwing van haar vordering onvoldoende gegevens heeft aangevoerd waaruit kan blijken dat zij immateriële schade in de vorenbedoelde zin heeft geleden als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
348 (driehonderdachtenveertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
120 (honderdtwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 850,00 (achthonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt, bij niet-betaling en verhaal, de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:
- 7 april 2018 over een bedrag van € 600,00 ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde;
- 15 april 2018 over een bedrag van € 250,00 ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde.
De voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. W.A. Holland, voorzitter,
mr. J.P. Bordes en mr. J.S. van Duurling, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans, griffier,
en op 9 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.P. Bordes en mr. J.S. van Duurling zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 9 maart 2020.
Tegenwoordig:
mr. G. Mintjes, voorzitter,
mr. C.Y. Huang, advocaat-generaal,
mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 42 e.v. i.h.b. p. 43-44.
2.proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] , p. 81 e.v. i.h.b. p. 84-85.
3.proces-verbaal ven het onderzoek ter terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 31 oktober 2018, inhoudende de verklaring van verdachte, p. 4.
4.proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 52 e.v. i.h.b. p. 54.
5.proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 37 e.v. i.h.b. p. 39.
6.proces-verbaal ven het onderzoek ter terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 31 oktober 2018, inhoudende de verklaring van getuige [getuige] , p. 6.
7.proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] , p. 65.
8.proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 54.
9.proces-verbaal van verhoor van getuige 147149, p. 76.
10.proces-verbaal van verhoor van getuige 1475137, p. 73.
11.proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 39.
12.Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.