4.39In haar vorderingen tegen Deloitte zal HHI c.s. niet-ontvankelijk worden verklaard en in de kosten van Deloitte worden veroordeeld. Die kosten worden vastgesteld op € 716,- aan verschotten en op aan salaris advocaat in overeenstemming met het liquidatietarief € 2.148,-(2 punten/tarief II), vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten als in het dictum staat vermeld.
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
In de procedure ex artikel 118 Rv tegen Deloitte:
Verklaart HHI. c.s. niet-ontvankelijk in haar vordering tegen Deloitte;
veroordeelt HHI c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Deloitte vastgesteld op € 726,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
te voldoen binnen zeven dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
veroordeelt HHI c.s. in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval HHI c.s. niet binnen zeven dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
In de procedure tussen HHI c.s. en de curator:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 juli 2017, behalve voor zover daarbij in 5.4 is bepaald dat de wettelijke rente vanaf 28 januari 2014 is verschuldigd. In zoverre wordt dit vonnis vernietigd. Rechtsoverweging 5.4 luidt dan als volgt:
veroordeelt [appellant2] en [appellant3] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander in zoverre zal zijn bevrijd, tot betaling van het hele tekort in de boedel van Welsec, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met dien verstande dat indien HHI een betaling verricht aan de schuldeisers van Welsec uit hoofde van haar verplichting tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad [appellant2] en [appellant3] tot de hoogte van die betaling zullen zijn bevrijd;
veroordeelt HHI c.s. in de kosten van de procedure in het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator vastgesteld op € 313,- voor verschotten en op € 11.002,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest wat betreft de daarin uitgesproken veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. I. Tubben, mr M.W. Zandbergen en mr. M.A.L.M. Willems en door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken
op 24 maart 2020.