In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van hun ouders. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 11 juni 2019, waarin het hoofdverblijf van de kinderen bij de man was vastgesteld. De vrouw verzocht om het hoofdverblijf van de jongste minderjarige, [de minderjarige2], bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen die meer recht zou doen aan de belangen van de kinderen.
Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep besproken, waarbij beide ouders zijn gehoord, evenals de minderjarigen. De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen voornamelijk bij de man verbleven, met enkele bezoekmomenten bij de vrouw. Het hof heeft overwogen dat de huidige zorgregeling goed functioneert en in het belang van de kinderen is. De minderjarigen hebben aangegeven dat ze zich goed voelen bij hun vader en dat de zorgregeling hen rust biedt.
Het hof heeft geconcludeerd dat het niet in het belang van [de minderjarige2] is om de zorgregeling of hoofdverblijfplaats te wijzigen. De verzoeken van de vrouw zijn afgewezen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd. Het hof heeft in zijn beslissing ook rekening gehouden met de mening van de minderjarigen, maar heeft geoordeeld dat de huidige regeling het beste aansluit bij hun behoeften en ontwikkeling.