ECLI:NL:GHARL:2020:2446

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
21-000902-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen trainer wegens ontucht met minderjarige pupil

In deze strafzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, een kickbokstrainer, had gedurende ongeveer vier maanden een relatie met een minderjarige, waarbij ook seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Het hof oordeelt dat het grote leeftijdsverschil en de bijzondere verhouding tussen trainer en pupil van groot belang zijn bij de strafoplegging. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden, maar het hof komt tot een andere beslissing met betrekking tot de straf. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof benadrukt dat de bescherming van jeugdigen tegen dergelijke seksuele gedragingen van groot belang is en dat de gevolgen voor het slachtoffer ingrijpend kunnen zijn. De verdachte had een overwicht over het slachtoffer en heeft op berekenende wijze geprobeerd haar over te halen tot seksuele handelingen. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelt dat de ernst van de feiten een zwaardere straf rechtvaardigt. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000902-19
Uitspraak d.d.: 20 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2019 met parketnummer 16-659095-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te distrikt [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 maart 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.G.M. Rijkhoff, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 8 februari 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het met iemand die de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, buiten echt, plegen van ontuchtige handelingen, (mede) bestaand uit het seksueel binnendringen van het lichaam (meermalen gepleegd), veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de opgelegde straf.
Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen, te weten:
Verdachte heeft zich in een periode van ongeveer 4 maanden schuldig gemaakt aan het
betasten, masseren, tongzoenen en seks hebben met de toen minderjarige [slachtoffer] . Verdachte,
destijds 56 jaar oud, was haar kickbokstrainer. Tijdens de trainingen is het contact met de
toen l4 jarige [slachtoffer] steeds intiemer geworden en dat heeft uiteindelijk geleid tot het
tweemaal hebben van seks toen [slachtoffer] net 15 jaar was geworden. [slachtoffer] verklaarde kort na de gebeurtenissen dat zij een relatie met verdachte had. Hoewel er aanvankelijk aan de
‘buitenkant’ sprake leek te zijn van consensualiteit, bleek daarvan in retrospectief gelet op
de verklaring van [slachtoffer] op 24 april 2018 in het geheel geen sprake te zijn. In zoverre is de
onderhavige zaak een gave illustratie van het belang dat de wetgever met de strafbaarstelling van dergelijk handelen in het algemeen beoogt te beschermen. Immers, met de strafbaarstelling van ontuchtige handelingen met jeugdigen is het belang van bescherming van de jeugdige in de normale ontwikkeling gelegen. De gevolgen van de verboden seksuele gedragingen kunnen voor de jeugdige ingrijpend zijn, ook op termijn: verwarring over eigen lichaam en de eigen seksualiteit van de jeugdige, gevoelens van schuld of schaamte en negatieve reacties vanuit de sociale omgeving. Deze bescherming is er omdat juist bij jeugdigen in de regel geen sprake kán zijn van consensualiteit.
Dat voornoemde negatieve gevolgen zich daadwerkelijk bij het slachtoffer in de onderhavige zaak hebben voorgedaan volgt uit de ter terechtzitting van het hof door [slachtoffer] en deels door haar moeder voorgelezen slachtofferverklaring.
Het hof heeft bij de straftoemeting gelet op het uittreksel justitiële documentatie gedateerd
4 februari 2020 en ten nadele van verdachte in aanmerking genomen dat hij eenmaal eerder, zij het langer geleden, onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsvrouw ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht, en zoals die blijken uit de in het dossier aanwezige rapportages van het Leger des Heils en het door een psycholoog opgemaakte Pro Justitia rapport van 12 april 2017.
Het hof acht de door raadsvrouw primair bepleite strafmodaliteit - geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de tijd in voorarrest doorgebracht in combinatie met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf - niet aangewezen, gelet op de ernst van het feit.
Hierbij acht het hof met name van belang het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer en de bijzondere verhouding trainer - pupil. Hierdoor had verdachte een bijzonder overwicht over het slachtoffer. Voorts blijkt uit de uitvoerige contacten die verdachte via WhatsApp met het slachtoffer had, dat hij op berekenende wijze bezig was het slachtoffer over te halen om seks met hem te hebben.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof nauwelijks inzicht gegeven in wat hem destijds bewoog, nu hij meermalen te kennen heeft gegeven daar niet over te willen praten.
Het hof acht de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan dusdanig ernstig dat het hof hierin aanleiding ziet om een zwaardere straf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden passend en geboden is vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door verdachte begane delicten. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient mede als stok achter de deur, teneinde te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra, griffier,
en op 20 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. F.A. Hartsuiker is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.