Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[pro se/gevolmachtigde],
1.[appellante 1] ,
[appellante 1],
2.[appellante 2] ,
[appellante 2],
[appellanten],
de minister,
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.De beoordeling
instandhoudingvan het werk nodig is en of de belangen van rechthebbende niet de onteigening vorderen (HR 3 maart 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB3594). Het toetsingskader van het hof is derhalve beperkt.
aanlegvan het afsluiterschema (namelijk in het kavelpad) mogelijk was geweest en volgens [appellanten] nog steeds is (hetgeen GTS overigens betwist), legt in de onderhavige procedure geen gewicht in de schaal. Uit het in 3.3 genoemde arrest alsook uit de beperkte strekking van de gedoogbeschikking volgt immers dat mogelijke alternatieve locaties voor, in dit geval, het afsluiterschema in deze procedure geen rol spelen. Voormelde stellingen van [appellanten] , alsmede hun streven om GTS tot nakoming van de gemaakte afspraken te dwingen en daarmee tot het verplaatsen van het afsluiterschema naar een locatie
inhet kavelpad, kunnen wel aan de orde komen in de bestuursrechtelijke procedure tegen de gedoogbeschikking (rov. 2.9), dan wel in de civielrechtelijke procedure (rov. 2.8) waarin [appellanten] schadevergoeding vorderen.