ECLI:NL:GHARL:2020:2413

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
200.264.910
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder voor schade door schending zorgplicht met betrekking tot kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een bewindvoerder. De verzoekster, die onder bewind was gesteld, had een vordering ingesteld tegen haar bewindvoerder, de besloten vennootschap [verweerster] B.V., wegens schade die zij had geleden door een schending van de zorgplicht door de bewindvoerder. De verzoekster had in 2012 recht op kinderopvangtoeslag, maar door nalatigheid van de bewindvoerder was zij verplicht om een te veel ontvangen bedrag van € 12.038,- terug te betalen aan de Belastingdienst. Het hof oordeelde dat de bewindvoerder toerekenbaar tekort was geschoten in haar zorgplicht, omdat zij geen navraag had gedaan bij de Belastingdienst over de stand van zaken met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De bewindvoerder had moeten zorgen voor een adequate afhandeling van de financiële zaken van de verzoekster, maar had dit nagelaten. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de kantonrechter en veroordeelde de bewindvoerder om het bedrag van € 12.038,- aan de verzoekster te betalen, evenals de proceskosten. De beslissing benadrukt de verantwoordelijkheden van een bewindvoerder en de noodzaak om adequaat te handelen in het belang van de rechthebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.264.910
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7159437)
beschikking van 19 maart 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. A.P. van Stralen te Utrecht,
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerster] ,
advocaat: mr. M.N. Terweij te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de kantonrechter), van 31 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 augustus 2019;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van mr. Terweij van 4 oktober 2019, en
  • een journaalbericht van mr. Van Stralen van 10 februari 2020.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 februari 2020 plaatsgevonden. [verzoekster] is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens [verweerster] is mevrouw [C] (hierna: [C] ) verschenen, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
In de periode van 29 september 2006 tot 22 april 2015 heeft [C] [verzoekster] geassisteerd bij het indienen van de aangifte inkomstenbelasting.
3.2
In 2012 heeft [verzoekster] gebruik gemaakt van de diensten van de kinderopvangorganisatie [D] . Zij heeft hiervoor een voorschot op de kinderopvangtoeslag ontvangen van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst).
3.3
In een brief van 9 maart 2015 heeft de Belastingdienst aan [verzoekster] gevraagd vóór 25 maart 2015 het retourformulier en de bewijsstukken met betrekking tot de kindertoeslag over het jaar 2012 aan haar toe te zenden. In deze brief staat onder andere vermeld dat, indien de gevraagde bewijsstukken niet op tijd zijn ontvangen, de Belastingdienst niet kan beoordelen of [verzoekster] recht heeft op kinderopvangtoeslag en dat de toeslag die zij te veel heeft ontvangen dan [verzoekster] zal moeten worden terug betaald.
3.4
Over deze brief van de Belastingdienst heeft [verzoekster] [C] geïnformeerd op 13 maart 2015. Op 18 maart 2015 heeft [C] het door haar ingevulde retourformulier met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over het jaar 2012 toegezonden aan de Belastingdienst. [C] heeft hierbij toegelicht dat de kinderen van [verzoekster] in 2012 daadwerkelijk naar kinderopvangorganisatie [D] zijn geweest.
3.5
Bij beschikking van 22 april 2015 van de kantonrechter is, wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden, bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoekster] en is [verweerster] tot bewindvoerder benoemd. [C] is aandeelhoudster van [verweerster] . De werkzaamheden van de bewindvoerder zijn feitelijk door [C] verricht.
3.6
Op 8 mei 2015 is de definitieve berekening toeslagen 2012 aan [verzoekster] verzonden. Hieruit blijkt dat zij op grond van de beschikking met kenmerk [0000.00.000] .T.12.6.0251 geen recht heeft gehad op kinderopvangtoeslag in 2012 en dat [verzoekster] het te veel ontvangen bedrag van € 12.038,- moet terug betalen.
3.7
Op 17 november 2017 heeft [verweerster] bij de Belastingdienst een overzicht van de openstaande schulden van [verzoekster] opgevraagd. Op 21 december 2017 heeft de Belastingdienst aan [verweerster] het overzicht toegezonden. Uit dit overzicht blijkt onder andere dat [verzoekster] een schuld met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over 2012 van € 12.038,- heeft en dat de vervaldatum 19 juni 2015 was.
3.8
Bij beschikking van de kantonrechter van 1 juni 2018 is het ingestelde bewind over de goederen van [verzoekster] met ingang van 15 juni 2018 opgeheven en is bepaald dat door de bewindvoerder binnen twee maanden na de datum van opheffing de eindrekening en verantwoording moet worden afgelegd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 21 december 2018, heeft [verzoekster] verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [verweerster] aan [verzoekster] de volgende bedragen dient te betalen:
  • € 375,- wegens gemiste individuele inkomenstoeslag 2016, en
  • € 12.038,- verhoogd met de door de Belastingdienst te vorderen rente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2018, wegens terugvordering van de kinderopvangtoeslag over 2012.
4.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de vordering van € 375,- wegens gemiste individuele inkomenstoeslag 2016 toegewezen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.3
[verzoekster] kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen voor wat betreft de beslissing over de kinderopvangtoeslag 2012 en is met vier grieven in hoger beroep gekomen. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen zoals in eerste aanleg gedaan alsnog toe te wijzen en [verweerster] te veroordelen om aan haar een bedrag van € 375,- en een bedrag van € 12.038,- te betalen, alsmede [verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.4
[verweerster] voert verweer en verzoekt [verzoekster] in haar verzoeken en vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, althans de verzoeken en vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [verzoekster] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente vanaf veertien dagen na de te dezen te wijzen beschikking tot de dag van de algehele voldoening, zulks uitvoerbaar bij voorraad.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In artikel 1:444 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
5.2
Het hof dient aan de hand van deze maatstaf te toetsen of [verweerster] toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en [verzoekster] als gevolg daarvan schade heeft geleden.
Inkomenstoeslag 2016
5.3
Het hof zal de vordering van [verzoekster] tot betaling van de inkomenstoeslag over 2016 afwijzen, nu deze vordering reeds in eerste aanleg in zijn geheel door de kantonrechter is toegewezen en [verzoekster] geen belang heeft bij deze vordering in hoger beroep.
Kinderopvangtoeslag 2012
5.4
Voordat het bewind werd ingesteld, heeft [C] geruime tijd werkzaamheden verricht ten behoeve van de financiële administratie van [verzoekster] . In haar hoedanigheid van financieel administrateur was [C] op de hoogte van de lopende kwestie bij de Belastingdienst over de kinderopvangtoeslag in het jaar 2012. [C] wist dat de Belastingdienst aanvullende bewijsstukken van [verzoekster] nodig had om te kunnen beoordelen of [verzoekster] in aanmerking kwam voor deze toeslag. Bij [C] was voorts bekend dat, indien [verzoekster] de kinderopvangtoeslag 2012 niet kon verantwoorden, het te veel ontvangen voorschot op de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst bij [verzoekster] zou worden terug gevorderd.
5.5
Als reactie op de brief van de Belastingdienst van 9 maart 2015, waarin is verzocht om vóór 25 maart 2015 bewijsstukken over de kinderopvang in 2012 toe te zenden, heeft [C] namens [verzoekster] een ingevuld retourformulier aan de Belastingdienst verstuurd. Bij dit retourformulier zijn door [C] geen bijlagen mee gestuurd .
5.6
[C] verrichtte haar werkzaamheden voor [verzoekster] eerst door middel van een eenmanszaak (zie 3.1) en na instelling van het bewind (zie 3.5) door middel van een besloten vennootschap. Het hof is van oordeel dat de kennis van [C] aan [verweerster] kan worden toegerekend en dat [verweerster] haar aansprakelijkheid derhalve niet kan ontwijken door een beroep te doen op een gewijzigde vorm van rechtspersonen.
5.7
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [C] voorts verklaard dat na het instellen van het bewind een intakegesprek tussen haar en [verzoekster] heeft plaatsgevonden ter inventarisatie van de schulden van [verzoekster] , waarbij ook de kinderopvangtoeslag 2012 aan de orde is gekomen.
[verweerster] was dan ook op de hoogte van het feit dat vóór het instellen van het bewind een retourformulier (zonder bijlagen) aan de Belastingdienst was verzonden ter verantwoording van de kinderopvang in 2012 en tevens op de hoogte was van het feit dat [verzoekster] het voorschot van de kinderopvangtoeslag 2012 diende terug te betalen, indien onvoldoende gegevens aan de Belastingdienst waren verstrekt.
5.8
Vast staat dat [verweerster] na het instellen van het bewind geen navraag bij de Belastingdienst heeft gedaan over de stand van zaken met betrekking tot (de definitieve berekening) kinderopvangtoeslag 2012, zodat onduidelijk was of de Belastingdienst over voldoende gegevens beschikte om te kunnen beoordelen of [verzoekster] in aanmerking kwam voor de toeslag. Het hof is van oordeel dat [verweerster] bij de Belastingdienst om inlichtingen had dienen te vragen. Dat [C] dacht dat de kwestie bij de Belastingdienst was afgedaan door het insturen van het retourformulier, disculpeert [verweerster] niet van haar taken als bewindvoerder. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [verweerster] verklaard dat zij wist dat nog een beschikking van de Belastingdienst over de kinderopvangtoeslag 2012 moest volgen. Het had, gelet op de voorkennis van [C] , op de weg van [verweerster] gelegen om in haar hoedanigheid van bewindvoerder actief bij de Belastingdienst navraag te doen over de stand van zaken ten aanzien van de kinderopvangtoeslag 2012.
5.9
Op het moment van het instellen van het bewind was door de Belastingdienst nog geen definitieve berekening vastgesteld over de kinderopvangtoeslag 2012 en had [verweerster] nog actie kunnen ondernemen om te bewerkstelligen dat [verzoekster] het voorschot op de kinderopvangtoeslag 2012 niet hoefde terug te betalen. Ook na de beschikking van 9 mei 2015 van de Belastingdienst had [verweerster] nog actie kunnen ondernemen, door tijdig bezwaar in te dienen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het aan adequate actie door [verweerster] heeft ontbroken en dat [verweerster] haar zorgplicht als bewindvoerder heeft geschonden.
5.1
[verweerster] heeft het verweer gevoerd dat [verzoekster] in 2012 recht had op kinderopvangtoeslag, maar dat [verzoekster] de stukken die bij het retourformulier meegestuurd hadden moeten worden, niet aan haar heeft aangeleverd. Daarnaast verwijt [verweerster] [verzoekster] dat zij de definitieve berekening van de Belastingdienst niet aan haar zou hebben toegestuurd. [verzoekster] heeft aangevoerd dat zij alle relevante stukken aan [verweerster] heeft verzonden.
Het hof overweegt hierover als volgt. De onderbewindstelling biedt bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de rechthebbende, aangezien deze niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen ten volle te behartigen. Het hof is van oordeel dat niet blijkt dat de bewindvoerder in die periode al het mogelijke heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar als goed bewindvoerder kon worden verwacht om de vermogensrechtelijke belangen van [verzoekster] te behartigen.
5.11
Vervolgens ligt de vraag voor of de rechthebbende schade, die voor vergoeding in aanmerking komt, heeft geleden door de handelwijze van de bewindvoerder. Daarvoor dient op grond van artikel 6:98 BW sprake te zijn van een causaal verband tussen het handelen of nalaten van de bewindvoerder en de beweerdelijk geleden schade van de rechthebbende. Het is voldoende aannemelijk gemaakt dat causaal verband bestaat tussen het nalaten van [verweerster] en de schade van [verzoekster] . Als gevolg van de schending van de zorgplicht door [verweerster] , dient [verzoekster] het door de Belastingdienst gevorderde bedrag van € 12.038,- ter zake van kinderopvangtoeslag 2012 te voldoen.
5.12
[verweerster] heeft een beroep gedaan op eigen schuld van [verzoekster] . Wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt, of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist (artikel 6:101 lid 1 BW). In deze zaak staat vast dat [verzoekster] in haar omstandigheden recht had op kinderopvangtoeslag in 2012. Naar het oordeel van het hof behoort tot hoofdtaak van de bewindvoerder het beheren van alles wat onder bewind is gesteld. Tot de gewone werkzaamheden tijdens het bewind behoort het regelen en ordenen van de financiële huishouding van de rechthebbende. Een bewindvoerder dient ervoor te zorgen dat na afloop van de bewindvoering geen nieuwe schulden zijn ontstaan door zijn of haar handelwijze. Naar het oordeel van het hof is de bewindvoerder door haar handelwijze tekortgeschoten in haar zorgplicht en heeft zij niet voldaan aan hetgeen van een goede bewindvoerder mag worden verwacht. Het beroep op eigen schuld door [verweerster] wordt verworpen.
5.13
Concluderend is het hof van oordeel dat [verweerster] met betrekking tot de kinderopvangtoeslag 2012 van [verzoekster] toerekenbaar is tekortgeschoten in de financiële zorg die in een dergelijk geval van een goed bewindvoerder mag worden verwacht en dat [verweerster] aansprakelijk is voor de door [verzoekster] geleden schade. De hoogte van de schade is tussen partijen niet in geschil. Uit de definitieve berekening van de Belastingdienst met betrekking tot de toeslagen over het jaar 2012, blijkt dat [verzoekster] een bedrag van € 12.038,- aan de Belastingdienst dient terug te betalen. Het hof zal [verweerster] veroordelen om dit bedrag aan [verzoekster] te betalen.
5.14
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van deze procedure aan de zijde van [verzoekster] zullen worden vastgesteld op:
  • griffierecht: nihil,
  • salaris advocaat in eerste aanleg: € 1.086,- (tarief II, € 543,- per punt, 2 punten: 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg),
  • salaris advocaat in hoger beroep: € 2.148,- (tarief II, € 1.074,- per punt, 2 punten: 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling bij het hof).

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 31 mei 2019 wat betreft de kinderopvangtoeslag 2012, en in zoverre opnieuw beschikkende:
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] te betalen een bedrag van € 12.038,-;
veroordeelt [verweerster] in de kosten van deze procedure, tot aan deze beschikking aan de zijde van [verzoekster] vastgesteld op € 3.234,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.B. de Groot en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 19 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.