In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een geschil over de eigendom van een Ford Focus, die door [geïntimeerde] aan zijn zoon in bruikleen was gegeven. Na de beëindiging van de relatie tussen [appellante] en de zoon, heeft [appellante] de auto op haar naam geregistreerd en verkocht. [geïntimeerde] vorderde schadevergoeding, stellende dat de auto zijn eigendom was en dat [appellante] onrechtmatig had gehandeld door de auto te verkopen. De kantonrechter oordeelde dat [geïntimeerde] het bewijs van de bruikleenovereenkomst had geleverd en veroordeelde [appellante] tot schadevergoeding.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellante] behandeld. Het hof constateerde dat er geen grieven waren tegen het tussenvonnis van de kantonrechter, waardoor [appellante] niet-ontvankelijk werd verklaard in haar beroep tegen dat vonnis. Het hof heeft de grieven die gericht waren tegen het eindvonnis gezamenlijk besproken en kwam tot de conclusie dat het bewijs van de bruikleenovereenkomst niet was geleverd. Het hof oordeelde dat de getuigenverklaring van [geïntimeerde] niet betrouwbaar was en dat de verklaring van de zoon onvoldoende was om het bewijs te leveren.
Het hof vernietigde het eindvonnis van de rechtbank en wees de vordering van [geïntimeerde] af. Tevens werd [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van beide instanties. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.