ECLI:NL:GHARL:2020:2248

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
200.259.396/01 en 200.273.306/01 en 200.273.306/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake gezag, zorgregeling en verhuizing van minderjarigen na complexe scheiding

In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 12 maart 2020, wordt de zaak behandeld met betrekking tot de gezags- en zorgregeling van drie minderjarigen, na een complexe scheiding tussen de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de kinderen zonder toestemming van de vader verhuisd naar een andere woonplaats. Het hof heeft in eerdere beschikkingen de vader mede belast met het gezag over de kinderen en heeft de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 februari 2020 hebben beide ouders, bijgestaan door hun advocaten, hun standpunten toegelicht. De kinderen zijn ook gehoord en hebben hun mening kenbaar gemaakt. Het hof constateert dat er veel is gebeurd in het leven van de kinderen, waaronder het overlijden van een zus en de gevolgen van de scheiding. De ouders lijken nu bereid om samen te werken aan een oplossing voor de kinderen. Het hof besluit dat het in het belang van de kinderen is dat zij voorlopig bij de vader gaan wonen, met een zorgregeling voor de moeder. De beslissing over de definitieve regeling wordt aangehouden om de ouders de kans te geven om de situatie te stabiliseren en de hulpverlening op te starten. Partijen worden verzocht om uiterlijk 30 april 2020 het hof te informeren over de voortgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.259.396/01, 200.273.306/01 en 200.273.306/02
(zaaknummers rechtbank Overijssel 219932 en 241648)
beschikking van 12 maart 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Bhulai te Wassenaar,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. van Haaf-Noot te Schalkhaar.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

in de zaak met nummer 200.259.396/01 (gezag en zorgregeling)
1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 13 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
in de zaken met nummer 200.273.306/01 en 200.273.306/02 (de verhuiszaak)
1.2
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 16 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

in de zaak met nummer 200.259.396/01 (gezag en zorgregeling)
2.1
Voor het verloop van het geding tot 28 mei 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum. Bij die beschikking heeft het hof in het kader van de pilot "complexe scheidingen" de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) verzocht op voorhand een onderzoek in te (doen) stellen naar het ouderlijk gezag en de zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2008, [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2006 en [de minderjarige3] (verder te noemen: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2005, en het hof daarover te adviseren en te rapporteren.
2.2
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een brief van de raad van 11 oktober 2019, met productie(s), waaronder het raadsrapport van 11 oktober 2019;
- een journaalbericht van mr. Bhulai van 29 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Haaf-Noot van 29 oktober 2019 met productie(s);
- een brief van de raad van 29 januari 2020;
- een brief van mr. Van Haaf-Noot van 4 februari 2020;
- een brief van de GI van 7 februari 2020.
in de zaken met nummer 200.273.306/01 en 200.273.306/02 (de verhuiszaak)
2.3
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 februari 2020;
- een brief van mr. Van Haaf-Noot van 4 februari 2020;
- een journaalbericht van mr. Bhulai van 4 februari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bhulai van 7 februari 2020 met productie(s).
in alle zaken
2.4
[de minderjarige3] (14 jaar), [de minderjarige2] (13 jaar) en [de minderjarige1] (11 jaar) zijn in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken met betrekking tot de verzoeken. Zij zijn op 10 februari 2020 voorafgaand aan de mondelinge behandeling door het hof gehoord.
2.5
De mondelinge behandeling van de zaken heeft op 10 februari 2020 plaatsgevonden. De vader en de moeder zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en de heer [D] . Namens de raad zijn verschenen mr. [E] en mevrouw [F] .

3.De feiten

in alle zaken
3.1
Uit de omstreeks in november 2017 verbroken affectieve relatie tussen de ouders zijn geboren [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en de [in] 2019 overleden [de minderjarige4] , geboren [in] 2003 (verder te noemen: [de minderjarige4] ). De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder. Bij de bestreden beschikking van
13 februari 2019 heeft de rechtbank de vader mede belast met het gezag over de kinderen.
3.2
De moeder heeft op 20 maart 2019 een zoon gekregen uit een nieuwe relatie.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 29 oktober 2019 zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld van de GI tot 29 oktober 2020.
3.4
De moeder is eind december 2019 met de kinderen verhuisd naar [G] , zonder dat de vader daarvoor toestemming heeft gegeven.
in de eerste aanleg in de zaak met nummer 200.259.396/01 (gezag en zorgregeling)
3.4
Bij zelfstandig verzoek (in zijn verweerschrift), binnengekomen op 30 juli 2018, heeft de vader de rechtbank - voor zover van belang - verzocht de beide ouders met het gezag over de kinderen te belasten en een zorg- dan wel omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen. De moeder heeft verweer gevoerd.
in de eerste aanleg in de zaak met nummer 200.273.306/01 en 200.273.306/02 (de verhuiszaak)
3.5
Bij inleidend verzoek, binnengekomen op 18 december 2019, heeft de vader de rechtbank verzocht - samengevat weergegeven - te bepalen dat het de moeder niet is toegestaan met de kinderen te verhuizen naar [G] en een zorgregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen op straffe van een dwangsom.

4.De omvang van het geschil

in de zaak met nummer 200.259.396/01 (gezag en zorgregeling)
4.1
Tussen de ouders is in geschil het gezag en de invulling van de zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] .
4.2
Bij de bestreden beschikking van 13 februari 2019 is, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de vader met ingang van de datum na dagtekening verzending van de bestreden beschikking samen met de moeder met het ouderlijk gezag belast over [de minderjarige3] , [de minderjarige2] , [de minderjarige1] (en [de minderjarige4] ) en is een zorgregeling vastgesteld.
4.3
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op het gezag en de zorgregeling ten aanzien van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en de vader. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking op deze punten te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de moeder alleen belast wordt met het gezag over de kinderen en dat er een onderzoek komt van de raad zodat de raad kan adviseren in hoeverre de zorgregeling kan worden gestart, dan wel stopgezet.
4.4
De vader heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.
in de zaak met nummer 200.273.306/01 en 200.273.306/02 (de verhuiszaak)
4.5
Tussen de ouders is in geschil de verhuizing van de moeder met [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] van [H] naar [G] .
4.6
Bij de bestreden beschikking van 16 januari 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de moeder veroordeeld om uiterlijk 13 februari 2020 met de kinderen terug te verhuizen naar een woning binnen een straal van vijftien kilometer van de [a-straat] in [H] en bepaald dat, in het geval de moeder niet uiterlijk 13 februari 2020 heeft voldaan aan deze veroordeling, de hoofdverblijfplaats van de kinderen met ingang van 14 februari 2020 bij de vader zal zijn. Deze beschikking is door de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.7
De moeder is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat het verzoek van de vader alsnog wordt afgewezen.
4.8
De vader heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter zitting is gebleken dat er sinds de beschikking van 16 januari 2020 in de zaak met nummer 200.273.306/01 (de verhuiszaak) veel is gebeurd. De moeder heeft aangegeven dat de beschikking hard is aangekomen en dat zij en de kinderen daar veel verdriet over hebben gehad. Tegelijk heeft de moeder ingezien dat deze situatie, waarin er steeds strijd is om het contact met de vader tot stand te brengen, niet langer houdbaar is. Zij is emotioneel 'op' door alles wat er is gebeurd en heeft verklaard 'ten onder' te zullen gaan als zij zou terugverhuizen naar [H] . Zij ervaart in [G] meer rust om toe te komen aan haar eigen rouwverwerking van het overlijden van [de minderjarige4] . Zij heeft bovendien nog een klein kind (van bijna 1 jaar oud) om voor te zorgen. Volgens de moeder is de vader tot 2017 een geweldige vader voor de kinderen geweest en ziet zij dat de kinderen worstelen met alle veranderingen die er sindsdien zijn geweest. Volgens de moeder willen de kinderen hun oude vader terug. De moeder heeft vanuit die gedachte met de kinderen de mogelijkheid besproken dat zij ( [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] ) tot aan de zomer bij de vader in [H] gaan wonen, zodat zij kunnen ervaren hoe dat gaat en om de vader een kans te geven zijn vaderrol weer op zich te nemen. De moeder heeft de kinderen hierop naar eigen zeggen voorbereid.
5.2
De vader heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij niets liever wil dan het contact met zijn kinderen herstellen. Er heeft, onder begeleiding van de GI, op 27 januari 2020 een eerste gesprek plaatsgevonden tussen hem en de kinderen. Dat was een emotioneel en moeilijk gesprek, maar de vader heeft het wel ervaren als een eerste stap in de goede richting. De vader wil ook graag dat zijn dochters bij hem komen wonen; hij heeft een eigen woning met genoeg slaapkamers en is klaar voor hun komst. De vader geeft aan dat hij een vertrouwensband met de hulpverlening heeft opgebouwd en dat hij het belangrijk vindt dat de hulpverlening betrokken is.
5.3
Namens de GI zijn zorgen geuit over de situatie bij beide ouders. Bij beide ouders is recent een zorgmelding gedaan. Op dit moment gaan twee van de drie kinderen niet naar school in [G] , omdat de vader daarvoor nog geen toestemming heeft willen geven. De hulpverlening in [G] is nog niet gestart in afwachting van de uitkomst van deze procedure. Zelfs als duidelijk zou worden dat de kinderen in [G] blijven, zal er sprake zijn van wachtlijsten. Hoewel de GI, gelet op de bestreden beschikking in de verhuiszaak, bezig is een eventuele verhuizing van de kinderen naar [H] voor te bereiden, merkt zij dat het contact tussen de vader en de kinderen kwetsbaar is.
5.4
De raad heeft ook zorgen geuit over het plan om de kinderen nu weer naar [H] te laten verhuizen. Het is niet goed te overzien wat deze ommezwaai in de houding van de moeder, met alle praktische gevolgen van dien, betekent voor kinderen. De kinderen zijn wisselend in wat ze willen, waaruit duidelijk blijkt dat ze klem zitten tussen hun ouders. De ene keer willen ze niet naar hun vader, de andere keer wel. De kinderen hebben dringend hulp nodig, ook voor het verwerken van hun verdriet rondom het verlies van [de minderjarige4] . De raad kan niet zeggen dat het een goed plan is, maar ook niet dat het een slecht plan is. Het gaat wel heel snel. De raad heeft benadrukt dat de kinderen geen postpakketjes zijn, die zomaar heen en weer geschoven kunnen worden. Het is verder van belang dat de schoolgang zo snel mogelijk wordt hervat en dat de ouders uit hun strijd komen en leren met elkaar te praten.
5.5
Het hof overweegt als volgt. Er is de afgelopen jaren in het leven van [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] veel gebeurd. Hun ouders zijn in 2017 uit elkaar gegaan met veel onderlinge strijd als gevolg, waarbij [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zich al snel niet meer vrij hebben kunnen voelen om met hun vader onbelast contact te hebben. [in] 2019 heeft hun oudste zus [de minderjarige4] een einde aan haar leven gemaakt en slechts twee dagen later werd uit de relatie van hun moeder en haar nieuwe partner een halfbroertje geboren. Vervolgens zijn [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] eind 2019 vanuit hun vertrouwde omgeving in [H] verhuisd naar [G] . Dit alles heeft een enorme impact op hun leven gehad, waarbij door de hulpverlening wordt gezien dat zij op dit moment niet toekomen aan hun eigen ontwikkeling. Het geschil dat nu voorligt, brengt voor hen opnieuw onrust en onzekerheid.
5.6
De ouders lijken het op dit moment eens te zijn over welke stap het beste is voor hun kinderen. De ouders geven unaniem aan dat de kinderen tot aan de zomer bij hun vader in [H] kunnen gaan wonen. Weliswaar zijn zij niet door gezamenlijk overleg op dit idee gekomen, maar zij lijken wel allebei bereid hun onderlinge conflict te parkeren en ruimte te geven aan de kinderen om bij hun vader te zijn. Na een periode van bijna drie jaar, waarin er nauwelijks tot geen contact tussen de kinderen en hun vader is geweest, en de ouders op weinig punten tot overeenstemming konden komen, ziet het hof deze overeenstemming tussen de ouders als een mogelijk doorbraak. De toestemming die de moeder nu geeft aan de kinderen om tot contactherstel met de vader te komen, opent immers de voorzichtige mogelijkheid dat op de langere termijn, wellicht zelfs in gezamenlijkheid, tot het vormgeven van een haalbare omgangs- dan wel zorgregeling kan worden gekomen. Dit vindt het hof van groot belang voor [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] . Daarnaast is uit het gesprek met de kinderen gebleken dat ook zij deze mogelijkheid willen benutten.
5.7
Tegelijk ziet het hof, met de raad en de GI, de zorgen die er zowel in de situatie bij de moeder als in de situatie bij de vader zijn. De twee recente zorgmeldingen bevestigen het beeld dat echte stabiliteit in beide situaties ontbreekt. Vanwege de echtscheidingsstrijd en het ontbreken van contact gedurende een lange periode, is de relatie tussen de vader en zijn kinderen nog broos. Verder zijn de kinderen, met name [de minderjarige3] , wisselend in hun houding naar de vader. Het hof meent echter, ondanks de kwetsbaarheid van de situatie, dat een verhuizing van de kinderen naar [H] op dit moment het meest in hun belang lijkt. Naast de mogelijkheid voor herstel van contact met de vader is [H] de vertrouwde omgeving voor de kinderen, kunnen zij daar alle drie hun schoolgang hervatten en kan de hulpverlening zoals die voor de verhuizing ter beschikking van de kinderen stond onmiddellijk worden opgepakt.
5.8
Dit alles brengt het hof tot de conclusie dat het op dit moment en onder de huidige omstandigheden het meest in het belang is van [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] dat zij bij hun vader in [H] gaan wonen, tot aan de zomervakantie. Zij zullen gedurende deze periode minimaal een weekend per maand en gedurende de meivakantie omgang hebben met de moeder, waarbij méér omgang in onderling overleg en in overleg met de GI mogelijk is. Daarna zal moeten worden geëvalueerd hoe een en ander verlopen is en wat voor de lange(re) termijn het meest in het belang van de kinderen moet worden geacht.
Het hof verwacht dat de komende periode niet gemakkelijk zal zijn. Het zal veel van de moeder vergen om de rust te bewaren nu zij meer op afstand komt te staan, en om blijvend haar (emotionele) toestemming te geven aan de kinderen om bij hun vader te mogen wonen. Het zal veel van de vader vergen om het vertrouwen van zijn kinderen te winnen en om te gaan met de uitdagingen waar zijn (puber)dochters hem ongetwijfeld voor zullen stellen. Het hof vertrouwt erop dat beide ouders de hulpverlening die hen wordt aangeboden om deze situatie te laten slagen zullen aangrijpen en dat de GI in dit proces de regie zal nemen.
5.9
Zoals al tijdens de zitting aan partijen is medegedeeld, zal het hof de definitieve beslissing over de verhuizing van de kinderen, het hoofdverblijf, het gezag, en de zorgregeling aanhouden, om partijen in de gelegenheid te stellen eerst uitvoering te geven aan hetgeen hiervoor is besproken. Als ingangsdatum voor de verhuizing naar de vader zal het hof 24 februari 2020 hanteren, omdat op die dag in [H] de scholen weer beginnen na de voorjaarsvakantie en deze datum partijen en de GI iets meer ruimte geeft de verhuizing voor te bereiden. Dat betekent dat het hof de uitvoerbaarheid van het bepaalde in r.o. 7.2 van de bestreden beschikking in de verhuiszaak zal schorsen tot 23 februari 2020, zodat de kinderen per 24 februari 2020 voorlopig, in ieder geval tot aan de zomer, hun hoofdverblijf bij de vader zullen hebben.
Partijen dienen het hof uiterlijk 30 april 2020 schriftelijk te informeren over de stand van zaken (in de zaken met nummers 200.259.396/01 en 200.273.306/01). Het hof verzoek de GI ook uiterlijk op die datum verslag uit te brengen van de relevante ontwikkelingen. Partijen kunnen dan aangeven of er aanleiding bestaat de zaak nog voor de zomer op een zitting te plaatsen. Nu de zomervakantie op het voortgezet onderwijs in [H] loopt van 4 juli 2020 tot 16 augustus 2020, zal het hof in beginsel een eventuele nadere zitting in die zomerperiode bepalen, tenzij partijen dan aangeven dat voor een eindbeslissing geen nadere zitting meer nodig zal zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de (definitieve) beslissingen in de zaken met nummers 200.259.396/01 en 200.273.306/01 aanhouden op de hierna te melden wijze. In de zaak met nummer 200.273.306/02 zal het hof de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking schorsen tot 23 februari 2020.

7.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.273.306/02
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 16 januari 2020 voor zover deze de bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarigen [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] bij de vader betreft tot 23 februari 2020;
in de zaken met nummers 200.259.396/01 en 200.273.306/01
houdt de zaak aan;
verzoekt partijen om het hof op
uiterlijk 30 april 2020schriftelijk te informeren over het verloop van de hulpverlening en de omgang;
bepaalt dat de behandeling van zaken zal worden voortgezet op een na ontvangst van de uitlatingen van partijen te bepalen datum, waarvoor partijen zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. van Woudenberg, I.A. Vermeulen en C. Koopman, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 12 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.