ECLI:NL:GHARL:2020:220

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
200.257.735/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag over minderjarige na huiselijk geweld en verstoorde communicatie tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ouderlijk gezag van een minderjarige, geboren in 2017, na een eerdere afwijzing door de rechtbank Midden-Nederland. De vader had verzocht om alleen het gezag over de dochter te verkrijgen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De moeder had geen verweer gevoerd in de eerdere procedure en was niet verschenen. De rechtbank had het verzoek van de vader afgewezen, omdat er geen bewijs was dat de moeder niet meewerkte aan beslissingen over de minderjarige.

Het hof heeft de situatie opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking zijn gewijzigd. Er was sprake van een zeer verstoorde verhouding tussen de ouders, mede door huiselijk geweld van de moeder richting de vader. De vader had inmiddels de dagelijkse zorg voor de minderjarige en er was geen effectieve communicatie tussen de ouders. Het hof oordeelde dat het in het belang van de minderjarige was dat de vader alleen het gezag kreeg, zodat beslissingen voortvarend en zonder conflicten konden worden genomen.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat de vader voortaan alleen belast is met het gezag over de minderjarige. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vader onmiddellijk kan handelen in het belang van zijn dochter, zonder te wachten op een eventuele hogere uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.257.735/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/471124 FL RK 18-2268)
beschikking van 9 januari 2020
inzake
[verzoeker],
woonplaats kiezende te [A] ,
verzoeker,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Th.P.M. Moons te Amersfoort.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling:
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
kantoorhoudend te Utrecht,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 27 november 2018, heeft de vader verzocht te bepalen dat hij voortaan alleen wordt belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De moeder heeft daartegen geen verweer gevoerd tijdens de procedure bij de rechtbank en is ter zitting niet verschenen.
1.2
In de bestreden beschikking van 8 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, heeft de rechtbank het verzoek van de vader afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 april 2019;
- het verweerschrift;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (de raad) van 3 juni 2019;
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 19 juni 2019 met productie(s);
- een journaalbericht namens mr. Uijt de boogaardt van 5 juli 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Moons van 13 november 2019;
- een journaalbericht van mr. Moons van 19 november 2019 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 november 2019 plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten zijn daarbij verschenen en namens de GI is [C] verschenen. Voorts is als toehoorster aanwezig geweest mevrouw [D] . Mr. Moons heeft pleitaantekeningen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de affectieve relatie die partijen met elkaar hebben gehad is [in] 2017 geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ).
3.2
De vader heeft [de minderjarige] erkend. Op 25 september 2017 is in het gezagsregister aangetekend dat partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.3
[de minderjarige] is in september 2017 door de kinderrechter (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI en op basis van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing elders ondergebracht, mede in verband met een patroon van huiselijk geweld van moeder richting de vader. De ouders zijn vervolgens uit elkaar gegaan.
3.4
Er heeft een opname van de vader en [de minderjarige] plaatsgevonden bij gezinshuis [E] in [F] (GGZ-Drenthe gezinspsychiatrie) voor een ouderschapsbeoordeling. Na een positief afgesloten traject woont [de minderjarige] sinds september 2018 bij de vader. De moeder heeft niet deelgenomen aan de ouderschapsbeoordeling.
3.5
Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 1 juli 2019 heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vader bepaald en de vader toestemming gegeven voor het aanvragen van een reisdocument voor [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om voortaan alleen te worden belast met het gezag over [de minderjarige] , afgewezen.
4.2
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zijn verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling staat het verzoek van de vader om voortaan alleen te worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
5.2
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat zich nog geen situatie heeft voorgedaan waaruit blijkt dat de moeder niet meewerkt aan beslissingen over [de minderjarige] en evenmin dat er geen communicatie tussen de ouders over [de minderjarige] mogelijk is, al dan niet via derden. Volgens de rechtbank kan vooralsnog niet aangenomen worden dat de moeder niet in staat is om nog enige verantwoordelijkheid te nemen voor [de minderjarige] . Het is volgens de rechtbank te vroeg om af te wijken van het uitgangspunt van gezamenlijk gezag, zodat het verzoek van de vader is afgewezen.
5.4
Het hof acht dit oordeel van de rechtbank in het licht van de omstandigheden ten tijde van de bestreden beschikking begrijpelijk. Het hof dient bij zijn beoordeling echter uit te gaan van de actuele situatie (de zogenoemde ex nunc-toetsing), waarbij nog steeds het belang van [de minderjarige] voorop staat. Dat belang van [de minderjarige] is er in deze procedure met name in gelegen dat de beslissingen over haar voortvarend en zonder veiligheidsrisico’s kunnen worden genomen en niet leiden tot conflicten of afgedwongen communicatie tussen haar ouders die zijn weerslag op de vader, en [de minderjarige] kunnen hebben.
5.5
Na de bestreden beschikking heeft de vader een verzoek om vervangende toestemming moeten indienen bij de rechtbank voor een reisdocument voor [de minderjarige] in verband met een vakantie met haar naar Zweden in augustus 2019, omdat daarvoor geen toestemming kwam van de zijde van de moeder. Ter zitting van het hof heeft de moeder hierover verklaard dat zij op zichzelf wel mee wilde werken maar daar niet goed mee om wist te gaan. De rechtbank heeft de vervangende toestemming vervolgens verleend in haar beschikking van
1 juli 2019. Anders dan ten tijde van de bestreden beschikking heeft zich nu wel een situatie voorgedaan waarin de moeder geen medewerking heeft verleend aan benodigde toestemming.
5.6
Verder is het volgende van belang. Tussen de ouders bestaat een zeer verstoorde verhouding. Hun relatie was rond de geboorte van [de minderjarige] volkomen uit balans door enerzijds de persoonlijkheidsproblematiek bij de moeder en het daaruit voortkomende relationele geweld, en anderzijds de afhankelijke positie van de vader jegens de moeder. Het heeft de vader uitermate veel moeite gekost zich daaruit los te maken, en het persoonlijke contact met de moeder te verbreken, wat nodig was om een veilige omgeving voor [de minderjarige] te waarborgen.
De vader probeerde de moeder nog wel op de hoogte te houden over ontwikkelingen rond [de minderjarige] door WhatsApp-contact via de zus van de moeder. Na de beslissing van de rechtbank liet de zus weten ook geen contact meer met de moeder te hebben.
5.7
Inmiddels is de moeder sinds medio 2019 weer in beeld. Zij heeft in hoger beroep een toelichting gegeven op haar situatie en de recente ontwikkelingen in haar leven. Onder meer heeft zij aangegeven dat zij door een diep dal is gegaan na de uithuisplaatsing van [de minderjarige] , dat zij bij al haar beslissingen steeds het belang van [de minderjarige] voor ogen heeft gehad en dat sinds ongeveer de zomer van 2019 sprake is van positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder. De moeder heeft nu goede hulp en zal naar verwachting binnenkort een eigen woonplek kunnen betrekken in een instelling voor begeleid wonen, aldus de moeder. Kort geleden, zo heeft de GI bevestigd, heeft een contactmoment tussen [de minderjarige] en de moeder plaatsgevonden.
5.8
Ondanks deze ontwikkelingen voorziet het hof dat bij het voortduren van het gezamenlijk gezag door het ontbreken van effectieve communicatie praktische problemen zullen ontstaan in het kader van de voor de dagelijkse verzorging en opvoeding te nemen beslissingen over [de minderjarige] . Op dit moment is er geen enkele rechtstreekse communicatie tussen de ouders. In een voorkomend geval verloopt deze via derden, mede vanwege de beperkte bereikbaarheid van de moeder die ten tijde van de mondelinge behandeling nog was aangewezen op de daklozenopvang bij [G] in [B] .
De vader, die alleen belast is met de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , moet in het belang van [de minderjarige] al zijn energie kunnen richten op het in stand houden van een stabiele opvoedsituatie. De door de moeder gestelde positieve ontwikkelingen in het leven van de moeder, die overigens niet met onderliggende stukken zijn onderbouwd, zijn nog pril. Onzeker is of de moeder voldoende de noodzaak inziet en zal blijven inzien van het inroepen van adequate hulp voor haar persoonlijke problematiek, en voorts zal behandeling naar verwachting geruime tijd in beslag gaan nemen. Er bestaat al twee jaar een instabiele situatie en partijen hebben elk nog een lange weg te gaan voordat toegekomen kan worden aan verbetering van de onderlinge verstandhouding. Op dit moment is het risico te groot dat tussen de ouders weer conflicten zullen oplaaien of zich onveilige situaties zullen voordoen, die [de minderjarige] direct, of indirect door de impact op de vader en de gevolgen voor zijn draagkracht, zullen benadelen.
5.9
Het hof concludeert op grond van het voorgaande dat inmiddels voldaan is aan de beide gronden hiervoor genoemd onder 5.2 voor beëindiging van het gezamenlijk gezag. Dat betekent dat het hoger beroep van de vader doel treft voor zover het de periode vanaf heden betreft.

6.De slotsom

Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen met ingang van heden en beslissen als hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van
8 februari 2019 waarvan beroep met ingang van heden;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2017 en bepaalt dat de vader voortaan alleen is belast het gezag over de minderjarige;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, M.P. den Hollander en E.B.E.M. Rikaart-Gerard, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 9 januari 2020 in het openbaar uitgesproken.