ECLI:NL:GHARL:2020:2160

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
200.271.429
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep en tijdige inschrijving rechtsmiddelenregister in civiele zaak over woningverdeling na relatiebreuk

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het hoger beroep van [de man] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding van 22 november 2019, waarin [de man] werd veroordeeld om medewerking te verlenen aan de verkoop van een gezamenlijke woning. De partijen, [de man] en [de vrouw], hebben een affectieve relatie gehad en zijn in geschil over de verdeling van de woning die zij gezamenlijk bezitten. De voorzieningenrechter had bepaald dat [de man] binnen drie dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking moest verlenen aan de verkoop en levering van de woning, en dat dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste handtekeningen van [de man] voor de koopovereenkomst en de notariële leveringsakte.

[de man] heeft hoger beroep ingesteld, maar het hof moet ambtshalve beoordelen of hij ontvankelijk is in het hoger beroep. Dit is afhankelijk van de tijdige inschrijving van het hoger beroep in het rechtsmiddelenregister, zoals vereist door artikel 3:301 lid 2 BW. Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de inschrijving in het register. [de man] heeft een brief overgelegd waarin hij verzoekt om inschrijving, maar er is geen bevestiging dat dit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het hof overweegt dat het op de weg van [de man] ligt om te controleren of het hoger beroep tijdig is ingeschreven.

De beslissing van het hof is dat [de man] in de gelegenheid wordt gesteld om zich uit te laten over de inschrijving in het rechtsmiddelenregister. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat deze informatie is verstrekt. De uitspraak is gedaan op 10 maart 2020 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.271.429
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 358997)
arrest in kort geding van 10 maart 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [de man] ,
advocaat: mr. K. Coenders-El Dahri,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [de vrouw] ,
advocaat: mr. R.C. Vermeer.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van 22 november 2019, dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 19 december 2019, met producties,
- een akte uitlating van [de man] , met productie,
- een antwoordakte van [de vrouw] , met productie.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald (op het griffiedossier).

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zijn al geruime tijd in geschil over de verdeling van de woning, die zij gezamenlijk in eigendom hebben. [de vrouw] heeft daarom bij de voorzieningenrechter een procedure aanhangig gemaakt en gevorderd primair dat [de man] wordt veroordeeld zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning door een verkoopopdracht te verstrekken aan een door [de vrouw] aan te wijzen makelaar op straffe van een dwangsom dan wel subsidiair te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de door [de man] te verrichten rechtshandeling om de verkoopopdracht te verstrekken. Daarnaast heeft [de vrouw] gevorderd te bepalen dat ingevolge artikel 3:300 lid 2 BW dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking en handtekening van [de man] voor het ondertekenen van de koopovereenkomst, alsmede de notariële leveringsakte. Ook heeft [de vrouw] gevorderd [de man] te veroordelen om, op straffe van een dwangsom, op de overeengekomen datum van overdracht de woning te hebben verlaten en in deugdelijke staat achter gelaten te hebben, met afgifte van de sleutels, alsmede [de man] te veroordelen in de proceskosten. [de man] heeft de vorderingen van [de vrouw] bestreden.
3.2
De voorzieningenrechter heeft op vordering van [de vrouw] bij vonnis in kort geding van 22 november 2019 als volgt beslist:
‘5.1 veroordeelt [de man] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis zijn medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan de [a-straat 1] te [A] , door een verkoopopdracht te verstrekken aan een door [de vrouw] te bepalen makelaar,
5.2
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de door [de man] te verrichten rechtshandeling om de verkoopopdracht te verstrekken aan een door [de vrouw] te bepalen makelaar,
5.3
bepaalt dat ingevolge artikel 3:300 lid 2 BW dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking en handtekening van [de man] voor het ondertekenen van de koopovereenkomst, alsmede voor het doen passeren van de notariële leveringsakte,
5.4
veroordeelt [de man] om op de overeengekomen datum van overdracht de woning te hebben verlaten en in deugdelijke staat achter gelaten te hebben, onder afgifte van de sleutels aan de verkopende makelaar,
5.5
veroordeelt [de man] om aan [de vrouw] een dwangsom te betalen van € 10.000,00 indien hij op de overeengekomen datum van overdracht niet aan de in 5.4 uitgesproken hoofdveroordeling heeft voldaan,
5.6
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.8
wijst het meer of anders gevorderde af.’
3.3
[de man] is bij dagvaarding van 19 december 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis. Het hof is gezien artikel 3:301 lid 2 BW gehouden ambtshalve te beoordelen of [de man] ontvankelijk is in het hoger beroep. Ingevolge artikel 3:301 lid 2 BW dient verzet, hoger beroep en cassatie, tegen een uitspraak als bedoeld in het eerste lid van die bepaling, immers op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen van het rechtsmiddel te worden ingeschreven in het in artikel 433 Rv bedoelde register (het rechtsmiddelenregister). De in artikel 3:301 lid 1 BW vermelde uitspraken zijn die, waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treden van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte.
3.4 Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven zich bij akte uit te laten over de inschrijving in het rechtsmiddelenregister. Bij akte heeft [de man] een brief van 19 december 2019 gericht aan de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, overgelegd. In deze brief deelt mr. Coenders-El Dahri mee dat zij hoger beroep zal indienen tegen het vonnis van 22 november 2019 en verzoekt de rechtbank het vonnis in te schrijven in het rechtsmiddelenregister van de rechtbank. Bij antwoordakte heeft [de vrouw] een e-mail overgelegd van 14 januari 2020 van een medewerker van de kort-gedinggriffie van de rechtbank Gelderland gericht aan mr. Vermeer, waarin de medewerker verklaart dat tot op heden geen inschrijving van de zaak in het rechtsmiddelenregister van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft plaatsgevonden.
3.5
Om te kunnen vaststellen of sprake is van een uitspraak als bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW is uitleg nodig van de beslissing van de voorzieningenrechter zoals weergegeven in onder 3.2. Anders dan in artikel 3:300 lid 2 BW is in de tekst van de beslissing niet met
zoveel woorden opgenomen dat het vonnis in de plaats treedt van de akte die [de man] samen met [de vrouw] moet opmaken. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat ingevolge artikel 3:300 lid 2 BW dit vonnis in de plaats treedt van de vereiste medewerking en handtekening van [de man] voor het ondertekenen van de koopovereenkomst alsmede voor het doen passeren van de notariële leveringsakte. In het licht van de overweging van de voorzieningenrechter waarin staat dat het gaat om de medewerking en handtekening in het kader van de notariële leveringsakte moet het dictum van het bestreden vonnis volgens het hof zo worden uitgelegd dat met de zinsnede dat het vonnis in de plaats treedt voor de vereiste medewerking en handtekening voor het doen passeren van de notariële leveringsakte is bedoeld dat het vonnis in de plaats treedt van een deel van de tot levering bestemde akte in de zin van artikel 3:300 lid 2 BW en de medewerking van [de man] daaraan. Partijen hebben geen feiten of omstandigheden gesteld die voornoemd oordeel anders maken.
3.6
[de man] was, gelet op het bepaalde in artikel 3:301 lid 2 BW, gehouden het hoger beroep tijdig — binnen de wettelijke termijn van acht dagen na het instellen van hoger beroep — in te schrijven in het rechtsmiddelenregister van de rechtbank
(voorzieningenrechter) die het vonnis heeft gewezen. Alvorens het hof beslist of het hoger beroep tijdig is ingeschreven, zal het hof [de man] in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de e-mail van 14 januari 2020 van de medewerker van de rechtbank Gelderland, die door [de vrouw] als productie 1 bij antwoordakte is overgelegd. Als uitgangspunt geldt immers dat het op de weg van de partij die een rechtsmiddel instelt, in dit geval [de man] , ligt om te controleren of het hoger beroep daadwerkelijk is ingeschreven binnen de genoemde termijn. Daarnaast verzoekt het hof [de man] , voor het geval het hoger beroep niet tijdig is ingeschreven, zich uit te laten over wat het gevolg hiervan is voor het hoger beroep. [de vrouw] zal dan bij antwoordakte de gelegenheid krijgen hierop te reageren.
3.7
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
stelt [de man] in de gelegenheid om zich uiterlijk
24 maart 2020bij akte uit te laten als bedoeld in rechtsoverweging 3.6;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, H. Wammes en S.B. Boorsma en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.