Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ouderlijk gezag van een minderjarige, geboren in 2011, na de scheiding van de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder het gezag over de minderjarige uitgeoefend, maar de vader verzocht om gezamenlijk gezag. De rechtbank Midden-Nederland had in een eerdere beschikking op 23 juli 2018 bepaald dat het gezag voortaan gezamenlijk zou zijn. De moeder ging tegen deze beslissing in beroep.
Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in acht genomen, waaronder de rapportage van de raad voor de kinderbescherming. De raad concludeerde dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk gezag op een constructieve manier uit te oefenen, vanwege onderling wantrouwen en communicatieproblemen. De raad adviseerde om het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag af te wijzen, wat het hof heeft overgenomen.
Het hof oordeelde dat de emotionele toestand van de ouders en hun onvermogen om effectief te communiceren, een onaanvaardbaar risico voor de ontwikkeling van de minderjarige met zich meebracht. De ouders waren niet in staat om samen beslissingen te nemen die in het belang van het kind waren. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen, waardoor de moeder alleen het gezag over de minderjarige houdt.