ECLI:NL:GHARL:2020:2144

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
200.247.903
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van bedingen tussen Utrecht Woningen en erfpachter met betrekking tot leegstand en boetebeding

In deze zaak gaat het om de uitleg van bedingen die gelden tussen de commanditaire vennootschap Utrecht Woningen II C.V. en haar erfpachter. De erfpachter heeft in 2017 een woning tijdelijk leeg laten staan in verband met zijn verhuizing, maar was zich niet bewust van de mogelijke boete die hieraan verbonden was. Het hof heeft geoordeeld dat de erfpachter redelijkerwijs niet behoefde te verwachten dat deze leegstand onder het zelfbewoningsbeding en het boetebeding zou vallen. Het hof heeft vastgesteld dat de erfpachter de woning onverwijld diende aan te bieden vanaf het moment van zijn verhuizing, dat door Utrecht Woningen op 1 februari 2017 is gesteld. De erfpachter heeft echter betwist dat hij op deze datum de woning heeft verlaten, waardoor Utrecht Woningen in de gelegenheid is gesteld om bewijs te leveren. Utrecht Woningen heeft echter afgezien van getuigenverhoor, waardoor het bewijs niet is geleverd. Het hof concludeert dat het hoger beroep faalt en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij Utrecht Woningen in de kosten van het hoger beroep en het incident wordt veroordeeld. De proceskosten voor de erfpachter worden vastgesteld op een totaalbedrag van € 7.146,01, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het hof verklaart het arrest uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.247.903
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland NL17.12840)
arrest van 10 maart 2020
in de zaak van
de commanditaire vennootschap
Utrecht Woningen II C.V.,
gevestigd te Utrecht,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Utrecht Woningen,
advocaat: mr. T.A. Vermeulen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. S.H. van Loon.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het arrest van 1 oktober 2019 hier over. Vervolgens heeft Utrecht Woningen afgezien van getuigenverhoor. Daarna heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van het hoger beroep

2.1
Het gaat in dit geding om uitleg van bedingen die gelden tussen Utrecht Woningen en haar erfpachter, [geïntimeerde] . De vraag of [geïntimeerde] redelijkerwijze niet behoefde te verwachten dat de leegstand van de woning verband houdende met zijn verhuizing onder het zelfbewoningsbeding en het boetebeding zou vallen, heeft het hof in het laatste tussenarrest bevestigend beantwoord. [geïntimeerde] heeft dus niet hoeven te begrijpen dat hij in 2017 een boete riskeerde door de woning in verband met zijn verhuizing een tijd leeg te laten staan.
2.2
Over de subsidiaire vordering van Utrecht Woningen vanwege het feit dat [geïntimeerde] de woning pas op 8 augustus 2017 heeft aangeboden, heeft het hof geoordeeld dat [geïntimeerde] de woning onverwijld diende aan te bieden vanaf het moment dat hij verhuisde. Omdat Utrecht Woningen heeft gesteld dat die verhuizing op 1 februari 2017 was, maar [geïntimeerde] dat gemotiveerd heeft betwist, is Utrecht Woningen in de gelegenheid gesteld haar stelling te bewijzen.
2.3
Utrecht Woningen heeft afgezien van getuigenverhoor. Het bewijs dat de verhuizing op 1 februari 2007 was, is dus niet geleverd. In het laatste tussenarrest heeft het hof bij 2.14 al geoordeeld dat als niet komt vast te staan dat [geïntimeerde] op 1 februari 2017 de woning heeft verlaten, niet kan worden aangenomen dat Utrecht Woningen schade heeft geleden.
Slotsom
2.4
Het komt er dus op neer dat hoger beroep faalt, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. In vervolg op 2.9 van het laatste tussenarrest zal het hof de vordering in het incident afwijzen.
2.5
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Utrecht Woningen in de kosten van het hoger beroep en het incident veroordelen. De kosten voor [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 98,01 voor het anticipatie-exploot, € 726 aan griffierecht en op € 6.322 aan salaris advocaat (2 punten x tarief V). Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld. De proceskosten in het incident bepaalt het hof voor [geïntimeerde] op nihil.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
wijst de vordering in het incident af en veroordeelt Utrecht Woningen in de kosten van [geïntimeerde] , vastgesteld op nihil;
bekrachtigt het vonnis van rechtbank Midden-Nederland van 1 augustus 2018;
veroordeelt Utrecht Woningen in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 98,01 het anticipatie-exploot, € 726 voor griffierecht en op € 6.322 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief en te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Utrecht Woningen in de nakosten, begroot op € 157, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82 in geval Utrecht Woningen niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, F.J. de Vries en J.G.J. Rinkes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.