Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
hierna: Utrecht Woningen,
hierna: [geïntimeerde] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de uitleg van bedingen die gelden tussen de commanditaire vennootschap Utrecht Woningen II C.V. en haar erfpachter. De erfpachter heeft in 2017 een woning tijdelijk leeg laten staan in verband met zijn verhuizing, maar was zich niet bewust van de mogelijke boete die hieraan verbonden was. Het hof heeft geoordeeld dat de erfpachter redelijkerwijs niet behoefde te verwachten dat deze leegstand onder het zelfbewoningsbeding en het boetebeding zou vallen. Het hof heeft vastgesteld dat de erfpachter de woning onverwijld diende aan te bieden vanaf het moment van zijn verhuizing, dat door Utrecht Woningen op 1 februari 2017 is gesteld. De erfpachter heeft echter betwist dat hij op deze datum de woning heeft verlaten, waardoor Utrecht Woningen in de gelegenheid is gesteld om bewijs te leveren. Utrecht Woningen heeft echter afgezien van getuigenverhoor, waardoor het bewijs niet is geleverd. Het hof concludeert dat het hoger beroep faalt en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij Utrecht Woningen in de kosten van het hoger beroep en het incident wordt veroordeeld. De proceskosten voor de erfpachter worden vastgesteld op een totaalbedrag van € 7.146,01, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Het hof verklaart het arrest uitvoerbaar bij voorraad.