ECLI:NL:GHARL:2020:2143

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
200.245.359
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hinder door klimop en privacy-inbreuk door camera tussen buren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren over hinder veroorzaakt door klimop en een vermeende inbreuk op de privacy door een camera. De appellant, wonende te [A], had in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden, ook wonende te [A]. De kantonrechter had in eerdere vonnissen geoordeeld dat de klimop van de appellant zich een weg had gebaand naar de tuin van de geïntimeerden, wat leidde tot een onbeheersbare situatie. De kantonrechter had de vordering tot verwijdering van de klimop toegewezen, maar de vorderingen met betrekking tot de camera en een LED-lamp afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een onrechtmatige inbreuk op de privacy.

In hoger beroep kwam de appellant op tegen de beslissing om de klimop te verwijderen en de afwijzing van zijn vorderingen met betrekking tot de camera en de LED-lamp. Het hof behandelde de grieven van de appellant en concludeerde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld. De appellant had niet voldoende onderbouwd dat de camera van de geïntimeerden zijn perceel in beeld bracht, en de vordering tot aanpassing van de LED-lamp werd als speculatief beschouwd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.245.359
(zaaknummer rechtbank 5281437 CV EXPL 16/4861)
arrest van 10 maart 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.H.U. Keizer,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

en
2.
[geïntimeerde2],
beide wonende te [A] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: gedaagden, eisers in reconventie,
hierna (gezamenlijk): [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. B.J.H.L. Brouwer.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 14 september 2016 en 14 juni 2018 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Apeldoorn) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 27 juli 2018,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord, met producties.
2.2
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
[appellant] en [geïntimeerden] c.s. zijn buren. Tussen de achtertuinen van partijen staat een schutting.
3.2.
Beide partijen hebben of hadden een of meer beveiligingscamera’s aan/in hun
woning geplaatst.

4.De beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellant] vorderde (in conventie) – kort samengevat en na wijziging van eis – veroordeling van [geïntimeerden] c.s. om een spar te verwijderen, aan te tonen dat hun camera het perceel van [appellant] niet in beeld brengt en (voorwaardelijk) een LED-lamp zo aan te passen dat die geen licht meer in de tuin van [appellant] schijnt.
4.2.
[geïntimeerden] c.s. vorderden (in reconventie) – kort samengevat – veroordeling van [appellant] om de begroeiing te verwijderen van de schutting in de achtertuin, de schutting in de voortuin te verwijderen en aan te tonen dat zijn camera het perceel van [geïntimeerden] c.s. niet in beeld brengt.
4.3.
De kantonrechter heeft overwogen dat de spar in de tuin van [geïntimeerden] c.s. te dicht bij de erfgrens stond en [geïntimeerden] c.s. veroordeeld tot het verwijderen van die boom. Dat is inmiddels ook gebeurd. Tijdens de descente in eerste aanleg hebben partijen afspraken gemaakt over de schutting in de voortuin, zodat de kantonrechter dat deel van de vordering niet verder heeft behandeld. Tijdens die descente heeft de kantonrechter waargenomen dat de klimop die aan de zijde van [appellant] tegen de schutting groeide, zich een weg had gebaand naar de tuin van [geïntimeerden] c.s. en dat daardoor een onbeheersbare toestand was ontstaan. De vordering tot verwijdering van de klimop heeft de kantonrechter toegewezen. [geïntimeerden] c.s. hebben het vonnis nog niet aan [appellant] betekend en de klimop is nog niet verwijderd. Over de camera’s oordeelde de kantonrechter dat over en weer onvoldoende onderbouwd is dat er sprake was van een onrechtmatige inbreuk op de privacy door die camera’s. Alle vorderingen die daarop zagen, zijn daarom afgewezen. De vorderingen ten aanzien van de LED-lamp zijn afgewezen, omdat niet gebleken is dat de verwijderde klimop relevante invloed heeft op het doorschijnen van het licht in de tuin van [appellant] . De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
In hoger beroep komt [appellant] op tegen de veroordeling om de klimop te verwijderen en tegen de afwijzing van zijn vorderingen met betrekking tot de camera van [geïntimeerden] c.s. en de LED-lamp. [appellant] vordert dat de vordering van [geïntimeerden] c.s. dat [appellant] de klimop moet verwijderen alsnog wordt afgewezen, dat zijn vorderingen met betrekking tot de LED-lamp en de camera van [geïntimeerden] c.s. worden toegewezen en (na vermeerdering van eis) dat [geïntimeerden] c.s. worden veroordeeld om – als blijkt dat de camera het perceel van [appellant] wel in beeld brengt – de camera zodanig aan te passen of te verwijderen waardoor dat niet meer mogelijk is, met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten van beide instanties.
5.2.
Het hof zal de vier grieven van [appellant] hierna behandelen.
Grief 1: verwijderen klimop
5.3.
De kantonrechter heeft de vordering tot verwijdering van de klimop toegewezen met de volgende overweging:
“[…]
Dit betreft de klimop die zich vanuit de achtertuin van [appellant] door de heg en de schutting een weg heeft gebaand tot in de achtertuin van [geïntimeerden] c.s. Dit heeft [geïntimeerden] c.s. met foto’s aangetoond en de kantonrechter heeft het ook waargenomen bij de descente. Die toestand is onbeheersbaar geworden in de tuin van [geïntimeerden] c.s. en zal inderdaad (ook) kunnen leiden tot aantasting van het hout van de schutting. Het gevorderde is daarom toewijsbaar en daaraan staan niet de academische verweren in de weg die [appellant] heeft opgeworpen. Het gaat er immers niet om of sprake is van een mandelige schutting, nu de hinderlijke toestand zijn uitwerking heeft op het deel van de schutting dat zich in de achtertuin van [geïntimeerden] c.s. bevindt en [appellant] het in zijn macht heeft die toestand te beëindigen.[…]”
Tegen deze feitelijke constateringen van de kantonrechter waaruit blijkt dat er sprake is van ontoelaatbare hinder voor [geïntimeerden] c.s. die slechts kan worden weggenomen door verwijdering van de klimop ook aan de zijde van [appellant] zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof van die feitelijke constatering uit zal gaan. Deze feitelijke constatering is voldoende grond voor toewijzing van de vordering tot verwijdering van de klimop ook aan de zijde van [appellant] . [appellant] voert nog aan dat hij als eigenaar bevoegd is om boven zijn eigen perceel en tegen zijn zijde van een mandelige schutting klimop te laten groeien. Daarbij miskent hij echter hetgeen de kantonrechter hiervoor heeft vastgesteld. Het had op de weg van [appellant] gelegen om in het licht van de duidelijke constatering door de kantonrechter te motiveren dat handhaving van de klimop aan zijn zijde niet leidt tot onrechtmatige hinder voor [geïntimeerden] c.s.. Dat heeft [appellant] nagelaten. Ook de betwisting dat de schutting zou lijden onder de klimop is niet onderbouwd in het licht van de andersluidende constatering van de kantonrechter. Aan bewijslevering komt het hof niet toe. Grief 1 faalt derhalve.
Grief 2: Camera
5.4.
Er hangt een camera aan de zuidoostelijke kant van de woning van [geïntimeerden] c.s. [appellant] vorderde dat [geïntimeerden] c.s. moeten aantonen dat die camera van [geïntimeerden] c.s. het perceel van [appellant] niet in beeld brengt. De kantonrechter heeft overwogen dat concrete aanwijzingen dat daadwerkelijk door de ene en/of de andere partij opnames van erf of woning zijn gemaakt ontbreken en daarom de vordering van [appellant] afgewezen. In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis vermeerderd en hij vordert ook dat – als de camera zijn perceel in beeld brengt – [geïntimeerden] c.s. veroordeeld worden om de camera aan te passen of te verwijderen waardoor dat niet meer mogelijk is, op straffe van een dwangsom.
5.5.
[geïntimeerden] c.s. voert verweer tegen toewijzing van de vordering, maar maakt geen bezwaar tegen de eisvermeerdering zelf. Het hof zal daarom op de vermeerderde eis beslissen.
5.6.
In het licht van de feitelijke constatering van de kantonrechter dat concrete aanwijzingen ontbreken dat daadwerkelijk door de ene en/of andere partij opnames van erf of woning zijn gemaakt had het op de weg van [appellant] gelegen om toe te lichten dat wel sprake is van concrete aanwijzingen dat sprake is van een privacy schending.
[appellant] verwijst weliswaar naar de inleidende dagvaarding waarin hij stelt dat [geïntimeerden] c.s. een camera in zuidoostelijke richting van zijn woning heeft opgehangen en dat die camera schuin naar voren van de woning van [geïntimeerden] c.s. is afgericht en dat [appellant] derhalve vermoedt dat ook een deel van zijn tuin in beeld is, maar hij stelt slechts in hoger beroep dat die camera vooraf aan de descente is verdraaid (kennelijk zo dat die camera tijdens de descente niet gericht was op het perceel van [appellant] ). Over de positie van die camera ten tijde van het hoger beroep geeft [appellant] geen enkele uitsluitsel. Hij merkt nog op dat [geïntimeerden] c.s. twee camera’s weer meer richting het perceel van [appellant] heeft gedraaid, maar enige onderbouwing van die stelling (met foto’s of nadere informatie over het zichtveld van die camera’s wordt niet gegeven). Dat wil zeggen dat [appellant] onvoldoende feitelijk onderbouwt dat ten tijde van het instellen van het hoger beroep zijn perceel met die camera’s gefilmd werd. De grief faalt.
Grief 3: LED-lamp
5.7.
In de achtertuin van [geïntimeerden] c.s. hangt een LED-lamp met een bewegingssensor. Voordat deze rechtszaak begonnen is, heeft [appellant] bij [geïntimeerden] c.s. geklaagd over de LED-lamp en hebben [geïntimeerden] c.s. de instellingen van de sensor gewijzigd. In de dagvaarding schreef [appellant] dat de kwestie daarmee “naar tevredenheid” was beëindigd. In reactie op de eis in reconventie heeft [appellant] zijn eis – voorwaardelijk – vermeerderd: hij vreesde dat als hij veroordeeld zou worden de klimop van de schutting te verwijderen, de LED-lamp overlast zou veroorzaken. [appellant] vorderde daarom (voorwaardelijk) dat als hij veroordeeld zou worden de klimop te verwijderen, de kantonrechter [geïntimeerden] c.s. zou veroordelen om hun LED-lamp zo aan te passen dat die de tuin van [appellant] niet meer kan verlichten en ook niet meer aanspringt als gevolg van beweging in de tuin van [appellant] .
5.8.
De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen. Daartegen grieft [appellant] . Het hof overweegt als volgt. De instellingen van de buitenlamp van [geïntimeerden] c.s. zijn gewijzigd naar aanleiding van een klacht van [appellant] . [appellant] stelt echter dat – als de vordering tot verwijdering van de klimop zou worden toegewezen – er desondanks onrechtmatige hinder zal optreden. [appellant] stelt dat zijn tuin steeds “
fel verlicht” wordt als de sensor van de lamp beweging waarneemt. “
Zeker op een late zomeravond is dat buitengewoon hinderlijk als de kinderen en [appellant] nog buiten zijn”. De stellingen dat als de vordering tot verwijdering van de klimop wordt toegewezen er onrechtmatige hinder van de lamp zal optreden acht het hof te speculatief. Indien dat zou leiden tot snellere activering van de sensor of felle verlichting in de tuin van [appellant] dienen partijen daarover in overleg te treden en te bezien of een aanpassing van de instellingen, zoals al eerder heeft plaatsgevonden, mogelijk is. Kortom thans is onvoldoende onderbouwd dat het hier om hinder gaat die zo ernstig is dat het onrechtmatig is en verboden kan worden. Aan bewijslevering op dit punt komt het hof daarom niet toe. De vordering is daarom terecht afgewezen en de grief daartegen faalt.
Grief 4: proceskosten
5.9.
De kantonrechter heeft de kosten tussen partijen gecompenseerd, omdat beide partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk waren gesteld. Aangezien de grieven tegen de beslissingen van de kantonrechter falen, faalt ook deze grief. De kantonrechter heeft terecht de proceskosten gecompenseerd.

6.De slotsom

6.1.
De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
6.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 318,00
- salaris advocaat € 1.074,00 (1 punt × tarief II)

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, sector kanton, locatie Apeldoorn) van 13 juni 2018;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 318,00 voor verschotten en op € 1.074,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en H.F.P. van Gastel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2020.