ECLI:NL:GHARL:2020:2047

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
19/00383
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake informatiebeschikking en belastingaanslagen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 januari 2019. De rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen een informatiebeschikking en belastingaanslagen ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat hij de uitspraak van de rechtbank niet had ontvangen, omdat deze aangetekend was verzonden en niet was afgehaald. Het Hof heeft vastgesteld dat de uitspraak op 25 januari 2019 om 6.56 uur door PostNL is bezorgd en dat er geen retourzending is ontvangen door de rechtbank. Het Hof oordeelde dat het hoger beroep te laat was ingediend, omdat het hogerberoepschrift pas op 29 maart 2019 was ingediend, wat de termijn van zes weken overschreed. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende over de niet-ontvangst van de uitspraak verworpen, omdat er geen bewijs was dat de kennisgeving van de aangetekende zending niet was achtergelaten. Het Hof concludeerde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 19/00383
uitspraakdatum:
10 maart 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 januari 2019, nummer LEE 18/1397, ECLI:NL:RBNNE:2019:169, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft een informatiebeschikking genomen met betrekking tot de voor de jaren 2012 tot en met 2015 aan belanghebbende op te leggen aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De uitspraak van de Rechtbank is bij aangetekende brief van 24 januari 2019 verzonden naar de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [A] ( [A] ), aan het door deze aan de Rechtbank opgegeven adres [B] Accountants, [a-straat 1] , [C] .
2.2.
De postbus van [A] bevindt zich in de [E] -supermarkt aan de [b-straat] te [C] . Bij aanbieding door PostNL van een aangetekend stuk pleegt een „Afhaalbericht postbuszending” in de desbetreffende postbus te worden gedeponeerd.
2.3.
Blijkens informatie op de site „jouw.postnl.nl/track-and-trace” is de aangetekende brief met de uitspraak van de Rechtbank op 25 januari 2019 om 6.56 uur bezorgd. Als laatste status is te lezen „Zending af te halen bij postbus”, onder vermelding van die datum en dat tijdstip. De Rechtbank heeft het poststuk niet retour ontvangen.
2.4.
Namens belanghebbende heeft [A] bij brief van 27 maart 2019, ter griffie van het Hof ingekomen op 29 maart 2019, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. In het hogerberoepschrift heeft hij vermeld dat hij de uitspraak eind januari 2019 niet had ontvangen, dat hij op 12 maart 2019 contact heeft gehad met een medewerker van de Rechtbank en heeft gevraagd „of het kon kloppen dat er nog geen uitspraak was”, waarna de Rechtbank op 15 maart 2019 hem een kopie van de uitspraak heeft gezonden. Voorts is in het hogerberoepschrift opgenomen dat een medewerker van de [E] -supermarkt in [C] hem op of rond 13 maart 2019 heeft laten weten dat aldaar geen voor hem bestemd aangetekend stuk van de Rechtbank lag.
2.5.
Bij brief van 27 maart 2019 heeft [A] aan de Rechtbank gevraagd om een onderzoek bij PostNL te laten instellen naar de bezorging van de uitspraak van de Rechtbank. De Rechtbank heeft aan dat verzoek gevolg gegeven en [A] bij brief van 9 mei 2019 het resultaat van het onderzoek medegedeeld. Die brief bevat de volgende passage:
„Het antwoord van PostNL luidt als volgt:
"Wij hebben in ons systeem gekeken of het uitreiktijdstip ten opzichte van de uitreikingen voor en na de vermiste zending logisch is. Dat is het geval. Reistijdtechnisch is het aannemelijk dat de chauffeur de zending op locatie heeft uitgereikt. Wat er daarna is gebeurd, is onduidelijk. Veel meer kunnen wij helaas niet meer doen. CCTV-beelden, als die er zouden zijn geweest, zijn 5 maanden later niet meer aanwezig."”

3.Geschil

In geschil is of de informatiebeschikking terecht is genomen, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Een hogerberoepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken genoemd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is ontvangen. Bij verzending per post is een hogerberoepschrift op grond van het bepaalde in artikel 6:9 van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Gelet op de datum van verzending van de uitspraak van de Rechtbank, 24 januari 2019, en de datum waarop het hogerberoepschrift is ingediend, 29 maart 2019, is de beroepstermijn overschreden.
4.2.
Belanghebbende stelt dat [A] de op 24 januari 2019 aangetekend verzonden brief met de uitspraak van de Rechtbank niet heeft ontvangen. Ook stelt belanghebbende dat [A] evenmin een kennisgeving van een af te halen aangetekend stuk in zijn postbus heeft aangetroffen, hetgeen volgens belanghebbende bij aanbieding van een dergelijk stuk wel zou zijn voorgeschreven.
4.3.
Indien een stuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Wanneer PostNL een afhaalbericht achterlaat, komt het niet ophalen van dat stuk bij het kantoor van PostNL voor rekening en risico van de belanghebbende. Stelt de belanghebbende geen kennisgeving dat een aangetekend stuk kon worden afgehaald te hebben ontvangen, dan ligt het op zijn weg feiten aannemelijk te maken op grond waarvan redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een kennisgeving is achtergelaten.
4.4.
Blijkens informatie van PostNL is de aangetekende brief met de uitspraak van de Rechtbank op 25 januari 2019 om 6.56 uur bezorgd. De Rechtbank heeft het poststuk niet retour ontvangen. Uit het resultaat van het onderzoek dat de Rechtbank bij PostNL heeft laten verrichten leidt het Hof af dat het stuk op regelmatige wijze aan het door belanghebbende opgegeven adres is aangeboden.
4.5.
Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd kan niet redelijkerwijs worden betwijfeld dat door de bezorger van PostNL, of de exploitant van de [E] -supermarkt, [D] , - overeenkomstig het protocol - een kennisgeving is achtergelaten. De enkele verklaring van [A] en belanghebbendes huidige gemachtigde dat zulks niet het geval is, volstaat daarvoor niet.
4.6.
De Inspecteur heeft in verweer gesteld dat [D] heeft verklaard dat hij alle bescheiden met betrekking tot de stukken die bij het servicepunt worden opgehaald na acht weken weggooit. Belanghebbende heeft dit betwist, in dit verband getuigenbewijs aangeboden en het Hof verzocht [D] als getuige op te roepen. Het Hof begrijpt uit de toelichting op dit verzoek dat de beoogde getuige zou kunnen verklaren dat in de [E] -supermarkt altijd wordt gehandeld volgens het voor aangetekende stukken geldende protocol, inhoudende dat in de postbussen een kennisgeving wordt gedeponeerd en dat als de poststukken niet worden afgehaald deze niet worden weggegooid, maar geretourneerd aan de afzender. Daarnaast zou de getuige kunnen verklaren dat de administratie van de aangetekende stukken wordt bewaard.
4.7.
De juistheid van de te bewijzen aangeboden stellingen kan geen afbreuk doen aan de conclusie van het Hof dat het poststuk op regelmatige wijze aan het door belanghebbende opgegeven adres is aangeboden. De stellingen van de getuige over de gebruikelijke werkwijze met betrekking tot aangetekende poststukken in de supermarkt roepen immers geen twijfel op over de wijze waarop het onderhavige stuk door PostNL is aangeboden.
4.8.
De juistheid van die stellingen kan ook niet bijdragen aan het door belanghebbende te leveren bewijs dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld dat een kennisgeving is gedeponeerd in de postbus van belanghebbende. Dat in de [E] -supermarkt geen poststukken worden weggegooid, brengt niet mee dat noch de bezorger van PostNL, noch [D] een kennisgeving in de postbus van [A] heeft achtergelaten. Het bewijsaanbod is derhalve niet ter zake dienende. Hetzelfde geldt voor de beide andere te bewijzen aangeboden stellingen. Het bewijsaanbod wordt daarom verworpen.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. A.I. van Amsterdam en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op
10 maart 2020in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 maart 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.