ECLI:NL:GHARL:2020:1856

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
200.262.372/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in scheidingszaak wegens opmerkingen ter zitting en wijze waarop de zitting is geleid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2020 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van [verzoeker] in een echtscheidingsprocedure. Het wrakingsverzoek was ingediend op 4 februari 2020, meer dan drie weken na de mondelinge behandeling op 13 januari 2020. [Verzoeker] stelde dat hij geen vertrouwen meer had in de onpartijdigheid van de raadsheren, mrs. I.A. Vermeulen en J.D.S.L. Bosch, vanwege opmerkingen die tijdens de zitting waren gemaakt en de wijze waarop de zitting was geleid. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek te laat was ingediend en verklaarde [verzoeker] niet-ontvankelijk. Ten overvloede werd opgemerkt dat, zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, de aangevoerde gronden niet voldoende waren om tot wraking over te gaan. De raadsheren hadden volgens de wrakingskamer op correcte wijze gehandeld en er waren geen objectief gerechtvaardigde aanwijzingen voor partijdigheid. De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. J.H. Kuiper, L.G. Wijma en W.F. Boele, en werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.262.372/02
beslissing van 3 maart 2020
op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het wrakingsincident,
hierna te noemen:
[verzoeker] dan wel de man,
advocaat: mr. E. Gürcan te Arnhem,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
mrs. I.A. Vermeulen en J.D.S.L. Bosch,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de familiekamer van het hof is een zaak aanhangig tussen [verzoeker] en [B] onder zaaknummer 200.262.372/01 betreffende het verzoek tot echtscheiding. De mondelinge behandeling in die procedure heeft op 13 januari 2020 plaatsgevonden waarbij de man en zijn advocaat zijn verschenen, alsmede mr. F. Gosselaar namens [B] (hierna ook wel genoemd de vrouw).
1.2
Mr. Gürcan heeft nadien bij faxbericht van 4 februari 2020 een brief van zijn cliënt [verzoeker] van diezelfde datum aan het hof doen toekomen, strekkend tot wraking van voornoemde raadsheren.
1.3
De desbetreffende raadsheren hebben ieder afzonderlijk op 12 februari 2020 schriftelijk gereageerd.
1.4
Het wrakingsverzoek is op 25 februari 2020 behandeld door de wrakingskamer. Bij deze mondelinge behandeling zijn [verzoeker] en zijn advocaat verschenen en mr. Gosselaar namens de vrouw.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters (lees: in hoger beroep raadsheren), die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
De gronden van het onderhavige wrakingsverzoek
2.2
De door [verzoeker] aangevoerde gronden komen erop neer dat hij geen vertrouwen meer heeft in de onpartijdigheid van de beide raadsheren en daarmee in de uitkomst van de procedure, als gevolg van bepaalde opmerkingen en de wijze waarop de zitting op 13 januari 2020 door mr. Vermeulen als voorzitter is geleid. Meer in het bijzonder heeft [verzoeker] aangevoerd:
- dat de voorzitter hem ter zitting elke mogelijkheid om te spreken heeft ontnomen ook aan
het eind van de zitting;
- dat de voorzitter ten onrechte niet corrigerend heeft gereageerd op de advocaat van de
vrouw toen deze opmerkte dat de vrouw een geheim adres had en dat [verzoeker] haar dan
maar moest opzoeken;
- dat de voorzitter zich heeft uitgelaten in de strekking dat [verzoeker] zijn kinderen bij zich
wilde krijgen om ervoor te zorgen dat de vrouw naar hem toe zou komen;
- dat de raadsheer mr. Bosch zich heeft uitgelaten in de strekking dat het ieders eigen
verantwoordelijkheid is om bepaalde keuzes te maken in het leven, zo ook de keuze van
de vrouw om niet verder te gaan met het huwelijk. [verzoeker] vindt die opmerking
te ver gaan en wijst in dit verband op persoonlijke problematiek van de vrouw en
het feit dat zij niet aanwezig was op de zitting.
2.3
Ter zitting op 25 februari 2020 heeft [verzoeker] verder nog benadrukt dat hij het niet eens is met de handelwijze van de overheid in het algemeen en de wijze waarop familierechters de zaken behandelen in het bijzonder. [verzoeker] vindt dat de overheid te weinig de verbinding zoekt.
De standpunten van de raadsheren mrs. Vermeulen en Bosch
2.4
Beide raadsheren hebben niet in hun wraking berust. Zij zijn van mening dat [verzoeker] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn wrakingsverzoek omdat het te laat is ingediend. Teven zijn de raadsheren het niet eens met de aangevoerde gronden. De voorzitter mr. Vermeulen is van mening dat de zitting op correcte wijze is verlopen en dat [verzoeker] voldoende gelegenheid heeft gehad zijn standpunt voor het voetlicht te brengen. Er zijn volgens de voorzitter geen insinuerende vragen gesteld. Ook het voorval met betrekking tot de opmerking van de advocaat van de vrouw over het geheim adres herkent de voorzitter als zodanig niet en dat blijkt volgens de voorzitter ook niet uit het proces-verbaal van de zitting van 13 januari 2020.
De raadsheer mr. Bosch heeft bevestigd dat de door [verzoeker] gehekelde opmerking (hiervoor onder 2.2 vermeld bij het vierde gedachtestreepje) door hem is gemaakt. Die opmerking getuigt volgens mr. Bosch echter ook niet van vooringenomenheid, nu die objectief juist is en bovendien leidt [verzoeker] ten onrechte daaruit af dat zijn standpunt niet evenzeer wordt meegewogen als dat van de vrouw.
De overwegingen van de wrakingskamer
De ontvankelijkheid2.5 Op grond van artikel 37 lid 1 Rv dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.6 Het wrakingsverzoek van [verzoeker] van 4 februari 2020 heeft betrekking op feiten en omstandigheden die zich op de zitting op 13 januari 2020 volgens [verzoeker] hebben voorgedaan. Het wrakingsverzoek is meer dan drie weken nadat de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden ingediend. Desgevraagd heeft [verzoeker] voor die termijn als reden gegeven dat hij overmand was door emoties en dat hij op de website van de rechtspraak op internet had gelezen dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend tot aan de uitspraak.
2.7
Voor zover [verzoeker] heeft gewezen op informatie hierover op internet kan dat het wettelijk voorschrift van artikel 37 lid 1 Rv niet opzij zetten. Na raadpleging van www.rechtspraak.nl heeft de wrakingskamer daar ook geen ongeclausuleerde mededeling aangetroffen in de strekking dat een wrakingsverzoek altijd tot aan de uitspraak kan worden gedaan. Daarentegen wordt op die website juist met name gewezen op het belang om het wrakingsverzoek, indien dat na de zitting wordt gedaan, zo spoedig mogelijk in te dienen. Zo staat onder meer de volgende passage vermeld:
"Twijfelt u na de zitting aan de onpartijdigheid van de rechter? En heeft de rechter nog
geen uitspraak gedaan? Schrijf dan een brief aan de rechter waarin u hem wraakt. En
waarom u hem partijdig vond. U moet deze brief zo snel mogelijk versturen nadat u
bekend bent geraakt met de feiten en omstandigheden die u doen twijfelen aan de
onpartijdigheid van de rechter. Doet u dit niet dan kan het zijn dat uw verzoek te laat is
en dat het niet kan worden toegewezen. Na de uitspraak kunt u niet meer wraken."
2.8
De wrakingskamer kan zich voorstellen dat [verzoeker] enige bezinningstijd nodig heeft gehad na de zitting op 13 januari 2020. Hiervoor wordt in de jurisprudentie wel een (maximale) termijn van twee weken gehanteerd, afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Ook die termijn heeft [verzoeker] ruimschoots overschreden, zonder dat daarvoor een voldoende zwaarwegende reden is gebleken.
2.9
Gelet op het voorgaande zal de wrakingskamer [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaren in zijn wrakingsverzoek, nu dat zonder geldige redenen te laat is ingediend.
Ten overvloede overwegingen
2.1
Indien [verzoeker] zijn wrakingsverzoek tijdig had ingediend, zou de wrakingskamer dat overigens hebben afgewezen. Daartoe overweegt de wrakingskamer ten overvloede het volgende.
2.11
Op grond van artikel 6 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 Rv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.12
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter, is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling vermoed moet worden onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn. Aan die objectiveringseis wordt hier niet voldaan.
2.13
De wrakingskamer vindt in het proces-verbaal van de zitting van 13 januari 2020 geen objectief gerechtvaardigde aanwijzing dat de wijze waarop die zitting door de voorzitter is geleid getuigt van vooringenomenheid. Gelet op de rolverdeling en de taak van de voorzitter om zaken als de goede procesorde en het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor te bewaken, kan de voorzitter enige vrijheid in het bepalen van de wijze waarop de zitting dient te verlopen niet worden ontzegd. Het partijdebat concentreerde zich daarbij op de vraag of al dan niet sprake is van de scheidingsgrond 'duurzame ontwrichting van het huwelijk'. Uit het proces-verbaal blijkt in dit verband dat ook [verzoeker] van de voorzitter in aanzienlijke mate de gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt daarover nader toe te lichten, naast het betoog van zijn advocaat. Dat de voorzitter daar aan het einde van de zitting op 13 januari 2020 bij het slotwoord paal en perk aan heeft gesteld, zoals door de voorzitter bij aanvang van de zitting aangekondigd, vindt de wrakingskamer gerechtvaardigd met het oog op de goede procesorde. De wrakingskamer neemt in aanmerking dat [verzoeker] desgevraagd ter zitting van de wrakingskamer op 25 februari 2020, niet heeft kunnen aangeven welke van zijn stellingen daardoor onderbelicht is gebleven, anders dan zijn algemene kritiek op het functioneren van de overheid. Die algemene kritiek gaat het bestek van de procedure te buiten en vormt hier overigens ook geen zelfstandige wrakinggrond gelet op het bepaalde in artikel 37 lid 3 Rv. De hiervoor bij 2.2 onder het eerste gedachtestreepje vermelde grond treft dan ook geen doel.
2.14
Het is de wrakingskamer verder gebleken dat [verzoeker] een andere beleving heeft dan de voorzitter van de opmerking van mr. Gosselaar ter zitting op 13 januari 2020 over het geheim adres van de vrouw, nog daargelaten dat de klacht er op neer komt dat de voorzitter partijdig zou zijn door mr. Gosselaar niet tot de orde te roepen. Dat geldt ook voor volgens [verzoeker] insinuerende opmerking van de voorzitter over zijn beweegredenen om de kinderen bij zich te willen hebben, waarvan de voorzitter heeft betwist dat die is gemaakt. Het proces-verbaal van de zitting biedt geen steun voor de zienswijze van [verzoeker] . De feitelijke grondslag voor deze wrakingsgronden (hiervoor bij 2.2 vermeld onder het tweede en derde gedachtestreepje) is daarom niet komen vast te staan zodat die reeds daarom geen doel kunnen treffen.
2.15
De door [verzoeker] gehekelde opmerking van raadsheer mr. Bosch ter zitting op
13 januari 2020 "Iedereen is verantwoordelijk voor zijn eigen beslissingen, zelfs als de vrouw mede door druk niet terug zou willen. De vrouw heeft een andere partner." vindt de wrakingskamer in de context van de zaak - waaronder dat de vrouw zelf niet aanwezig was en een zekere mate van beïnvloedbaarheid, gelet op de beschikbare gegevens in het dossier over haar gesteldheid, niet is uitgesloten - minder gelukkig maar niet zodanig dat daarin een objectief gerechtvaardigde aanwijzing van vooringenomenheid kan worden gezien. De wrakingskamer merkt hierbij op dat het voor het verkrijgen van een goed beeld van de zaak soms nodig is om kritische opmerkingen te maken of kritische vragen te stellen en dat scherp of prikkelend geformuleerd opmerkingen/vragen niet betekenen dat sprake is van vooringenomenheid tegen de partij aan wie deze zijn geadresseerd.
2.16
De conclusie uit het voorgaande is dat ook bij inhoudelijke beoordeling van het wrakingsverzoek, de aangevoerde feiten en omstandigheden noch afzonderlijk, noch in onderling verband en samenhang bezien, grond voor wraking vormen van mrs. Vermeulen en Bosch.

3.De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, L.G. Wijma en W.F. Boele, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
3 maart 2020.