ECLI:NL:GHARL:2020:1811

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
21-002717-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland inzake gewelddadige overval op Kruidvat

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, dat op 2 mei 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 2002 en verblijvende in een Justitiële Jeugdinrichting, was beschuldigd van een gewelddadige overval op een Kruidvat-filiaal op 4 januari 2019. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan diefstal met geweld, gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte de overval heeft gepleegd, waarbij geweld en bedreiging met een mes zijn gebruikt tegen een medewerkster van de Kruidvat. De verdachte had eerder bekennende verklaringen afgelegd aan de politie, maar zijn verdediging stelde dat deze verklaringen voortkwamen uit een psychologische fascinatie met criminaliteit. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen betrouwbaar zijn en dat de verdachte niet geloofwaardig was in zijn ontkenning van de feiten.

De strafmaat is vastgesteld op twaalf maanden jeugddetentie, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich moet melden bij de jeugdreclassering. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 906,66 toegewezen. Het hof heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf afgewezen, omdat deze van ondergeschikte aard was ten opzichte van de op te leggen straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002717-19
Uitspraak d.d.: 3 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2019 met parketnummer 16-007408-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 16-065404-17, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [2002] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Justitiële Jeugdinrichting De Hunnerberg te Nijmegen.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een jeugddetentie van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde van jeugdreclassering en, indien nodig, diagnostiek en behandeling. Voorts heeft zij gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging wordt omgezet naar zeven dagen jeugddetentie en dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel hoofdelijk wordt toegewezen met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C.C.W. Plaat, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 4 januari 2019 te [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/of een hoeveelheid sigaretten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan drogisterij "Kruidvat", in elk geval een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] (medewerkster Kruidvat), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij en/of zijn mededader(s)
- die [benadeelde 1] een mes, althans een voor afdreiging geschikt voorwerp hebben/heeft getoond en/of
- die [benadeelde 1] bij haar arm hebben/heeft vastgepakt en/of een arm om de nek en/of hals van die [benadeelde 1] hebben/heeft gedaan en/of (daarbij) dat mes, althans dat voor afdreiging geschikte voorwerp, op, althans naast de keel van die [benadeelde 1] hebben/heeft gehouden en/of
- (vervolgens) (met luide stem) tegen die [benadeelde 1] hebben/heeft gezegd dat zij naar de kassa moest lopen en/of die kassa moest openmaken en/of
- met een hamer op de toonbank van de winkel hebben/heeft geslagen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer, strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde, wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Op 11 januari 2019 heeft verbalisant [verbalisant] , die dag werkzaam als arrestantenverzorger, het volgende geverbaliseerd:
“ Terwijl ik met de arrestant onderweg was naar de advocatenkamer stonden wij in de
lift. In de lift hoorde ik de arrestant zeggen: ‘Ik hoorde net mezelf op de radio
van zender [zender] ”. Ik vroeg aan de arrestant wat hij daarmee bedoelde waarop ik de
arrestant hoorde zeggen: “Ja van die overval in [plaats] ”. Ik zei voordat hij verder
ging wacht even. Ik deelde hem vervolgens mede dat hij niet tot antwoorden verplicht
was. Ik hoorde de arrestant zeggen: “Ja dat weet ik”. Ik vroeg aan de arrestant heb
jij die overval gepleegd dan? Ik hoorde dat de arrestant zei: “Ja ik heb die overval
gepleegd.” Ik vroeg aan de arrestant of hij dit ook tegen de recherche had verteld.
Waarop ik de arrestant hoorde zeggen: “Nee ik heb niks verteld ik moest niks van
mijn advocaat zeggen”.”
Door de verdediging is aangevoerd dat als verdachte al heeft gezegd dat hij betrokken is geweest bij de overval dit zich vanuit psychologisch oogpunt laat verklaren als een opgeblazen, ogenschijnlijke autistische fascinatie met criminaliteit.
Het hof overweegt dat verdachte tot twee keer toe een bekennende verklaring heeft afgelegd tegen verbalisant [verbalisant] . Immers, nadat de verbalisant hem de cautie heeft gegeven heeft hij nogmaals gezegd dat hij de overval heeft gepleegd. Hiervan is een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal gemaakt. Dat verdachte dit slechts zou hebben gezegd vanuit zogenaamde “stoerdoenerij” of “zijn fascinatie met criminaliteit” acht het hof niet aannemelijk nu verdachte ter zitting in eerste aanleg eerst heeft aangegeven zich het gesprek met verbalisant [verbalisant] niet te kunnen herinneren. Pas nadat hij met zijn advocaat heeft overlegd, heeft hij verklaard dat het kan zijn dat hij zoiets heeft gezegd om stoer te doen.
Getuige [getuige] , teamleider bij [bedrijf] , heeft verklaard dat het gedrag van verdachte hem opviel. Verdachte beschikte sinds de avond van 4 januari 2019 over geld, weed en tabak. Op 6 januari 2019 en 8 januari 2019 kwam verdachte thuis met volle boodschappentassen van de [supermarkt]. Verdachte kreeg per week ongeveer € 7,- zakgeld en kon zich derhalve, volgens getuige [getuige] , deze boodschappen niet veroorloven. Bovendien heeft verdachte op 8 januari 2019 een koptelefoon aangeschaft.
De getuige die op 20 mei 2019 gehoord is onder nummer 1602919 heeft verklaard dat verdachte normaal gesproken altijd sigaretten bietste bij anderen. Na het weekend van 4 januari had verdachte opeens allemaal pakjes Malboro sigaretten bij zich. Ook zag hij/zij dat verdachte een nieuwe koptelefoon had.
Op de kamer van verdachte is op 10 januari 2019 een geldbedrag in beslag genomen, bestaande uit 3 biljetten van € 10,-, twee biljetten van € 5,- en € 4,65 aan muntgeld. Als verdachte bij de politie wordt gevraagd hoe hij aan dit bedrag komt, gelet op zijn zakgeld van ongeveer € 7,- per week, geeft hij daar geen verklaring voor.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij geld verdiende met de verkoop van softdrugs. In hoger beroep heeft hij deze verklaring herhaald zonder daar verder iets over te willen verklaren. Nu verdachte dit verder niet heeft onderbouwd en zijn verklaring geen steun vindt in het dossier acht het hof deze verklaring in het licht van voormelde getuigenverklaringen van [getuige] en de getuige onder nummer 1602919 niet aannemelijk.
Medeverdachte [medeverdachte] is op 3 maart 2020 door het hof veroordeeld voor de gewelddadige overval op het Kruidvat in [plaats] op 4 januari 2019. Daarbij heeft het hof, evenals de rechtbank, overwogen dat medeverdachte [medeverdachte] past in het signalement van dader 1, de kleinste van de twee overvallers.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] op 4 januari 2019 beiden verlof hadden van 15.00 uur tot 20.00 uur. Zij zijn bijna gelijktijdig vertrokken en die avond gezamenlijk teruggekomen.
De getuige die op 20 mei 2019 gehoord is onder nummer 1602919 heeft verklaard dat verdachte de getuige had benaderd met de vraag of de getuige het goed vond dat [medeverdachte] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) via zijn/haar telefoon contact zou opnemen om te laten weten of iets wel of niet door kon gaan, omdat de telefoon en Ipad van verdachte kapot waren. [medeverdachte] heeft getuige die nacht laten weten dat ‘iets wel door kon gaan’. Dit zou in de ochtend van 4 januari 2019 zijn geweest. De getuige heeft voorts verklaard dat hij/zij verdachte die ochtend op de hoogte heeft gebracht dat [medeverdachte] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) de getuige een bericht had gestuurd. Daarop heeft de getuige zijn/haar telefoon aan verdachte gegeven en heeft verdachte met [medeverdachte] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ) gebeld.
In het proces-verbaal van bevindingen van 14 januari 2019 is, na het bekijken van de beelden, geconstateerd dat verdachte past in het signalement van dader 2 van de overval, de langste van de twee overvallers, op het Kruidvat te [plaats] op 4 januari 2019, gelet op lengte, postuur, huidskleur en schoenmaat.
Alles overwegende en in onderling(e) verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat verdachte degene is geweest die samen met medeverdachte [medeverdachte] op 4 januari 2019 de overval op het Kruidvat te [plaats] heeft gepleegd. Gelet op de lengteverhouding tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , het voorafgaande contact tussen de twee, het feit dat zij bijna gelijktijdig zijn vertrokken en gezamenlijk terug zijn gekomen van hun gelijktijdige verlof en het opvallende gedrag van verdachte na de overval, kan het niet anders dan dat verdachte dader 2 is geweest.
Het door verdachte opgegeven alibi – dat hij op het moment van de overval in Utrecht zou zijn geweest – acht het hof bij gebreke aan enige objectieve bevestiging ongeloofwaardig.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij opof omstreeks4 januari 2019 te [plaats] ,althans in het arrondissement Midden-Nederland,tezamen en in vereniging met eenof meeranderen, althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld en/ofeen hoeveelheid sigaretten,in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten deleaan drogisterij " Kruidvat ",in elk geval een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde,terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezelden/of gevolgdvan geweld en/ofbedreiging met geweld tegen [benadeelde 1] (medewerkster Kruidvat ), gepleegd met het oogmerk om die diefstalvoor te bereiden ofgemakkelijk te maken,of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,welk geweld en/ofbedreiging met geweld hierin bestond(en)dat hij en/of zijn mededader(s)
- die [benadeelde 1] een mes,althans een voor afdreiging geschikt voorwerphebben/heeftgetoond en/of
- die [benadeelde 1] bij haar arm hebben/heeftvastgepakt en/ofeen arm om de neken/of halsvan die [benadeelde 1] hebben/heeftgedaan en/of (daarbij)dat mes,althans dat voor afdreiging geschikte voorwerp, op, althansnaast de keel van die [benadeelde 1] hebben/heeftgehouden en/of
-(vervolgens) (met luide stem)tegen die [benadeelde 1] hebben/heeftgezegd dat zij naar de kassa moest lopen en/ofdie kassa moest openmaken en/of
- met een hamer op de toonbank van de winkel hebben/heeftgeslagen;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich samen met zijn mededader schuldig heeft gemaakt aan een overval op een filiaal van het Kruidvat . Verdachte en zijn mededader zijn daarbij gewelddadig en brutaal te werk gegaan. Terwijl er klanten in de winkel aanwezig waren heeft de medeverdachte een medewerkster met een arm om haar nek van achteren beetgepakt, haar met een mes bedreigd en vervolgens gedwongen mee te lopen en de kassa te openen. Verdachte heeft vervolgens met een hamer op de toonbank geslagen om het geweld en de bedreiging kracht bij te zetten.
Dergelijke feiten zorgen voor grote gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij. De medewerkster betrof een meisje van pas 16 jaar. Slachtoffers van dergelijke feiten kunnen hiervan nog lange tijd de nadelige gevolgen ondervinden, zowel tijdens hun werk als in hun privéleven.
Verdachte heeft op geen enkel moment de verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer.
Daarnaast heeft het hof bij de straftoemeting rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 januari 2020 waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een poging tot diefstal met geweld.
Op 19 december 2019 heeft de Raad voor de Kinderbescherming gerapporteerd dat sprake is van een grote kans op herhaling. Verdachte is een jongen die een gedragspatroon laat zien van het zich onttrekken aan kaders die hem geboden worden en aan gezagsfiguren. Hij gaat wel naar school, maar is hier niet voor gemotiveerd. Hij houdt zich niet aan de regels, gebruikt drugs en de indruk bestaat dat hij zijn geld verdient met illegale praktijken. Hij lijkt zich te focussen op criminaliteit wat voor hem mogelijk een status oplevert. Er is geen zicht op de jongeren waar hij mee omgaat en verdachte wil hier ook geen inzicht in geven.
Uit het rapport van het psychologisch onderzoek van 18 april 2019 door psycholoog mr. drs. R.A. Sterk blijkt dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een autismespectrumstoornis, een depressieve stoornis en een stoornis in cannabis gebruik. Tevens is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis. De persoonlijkheidsontwikkeling is bedreigd in antisociale richting. Van deze psychische problematiek was sprake ten tijde van het bewezenverklaarde. Deze problematiek heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte tijdens het bewezenverklaarde beïnvloed en geadviseerd wordt om verdachte het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een jeugddetentie van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden is. Aan het voorwaardelijke deel verbindt het hof de bijzondere voorwaarde dat verdachte verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, en zich te houden aan aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien dit inhoudt dat diagnostiek en/of behandeling dient plaats te vinden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 906,66. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Nu de vordering tot schadevergoeding door verdachte en zijn raadsman verder niet is weersproken, is verdachte tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, zal het hof geen vervangende gijzeling verbinden aan de schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft daarbij gelet op de landelijke afspraken die hierover zijn gemaakt ten aanzien van jeugdzaken en ziet geen aanleiding om in deze zaak van die afspraak af te wijken.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Midden-Nederland van 11 februari 2019 opgelegde voorwaardelijke werkstraf, parketnummer 16-065404-17. Op grond van de Wet USB die per 1 januari 2020 in werking is getreden zou een dergelijke vordering in hoger beroep niet meer aan de orde zijn. Het hof is echter van oordeel, met name gelet op de conclusie van de advocaat-generaal bij de Hoge Raad van 18 februari 2020 (ECLI:NL:PHR:2020:160), dat het bevoegd is kennis te nemen van de vordering tenuitvoerlegging. Deze vordering is dus in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen nu deze van ondergeschikte aard is ten opzichte van de op te leggen straf.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
3 (drie) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, en zich te houden aan aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook indien dit inhoudt dat diagnostiek en/of behandeling dient plaats te vinden.
Aan de bijzondere voorwaarde zijn van rechtswege de volgende voorwaarden verbonden. Dat de veroordeelde:
  • gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan de jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering wordt gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 906,66 (negenhonderdzes euro en zesenzestig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 906,66 (negenhonderdzes euro en zesenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 januari 2019.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 11 februari 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 11 februari 2019, parketnummer 16-065404-17, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 15 uren subsidiair 7 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. P.A.H. Lemaire en mr. K.A.J.M. Wetzels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. de Paauw - de Jong, griffier,
en op 3 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 3 maart 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr M. Zwartjes, advocaat-generaal,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.