Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in het principaal hoger beroep,
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
2.De motivering van de beslissing
€ 40.500,-.
€ 30.866,16. Het hof acht een vermeerdering van dit verzoek zoals de vrouw wenst in deze fase van de procedure in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Het hof merkt daarbij op dat gesteld noch gebleken is dat de vermeerdering van het verzoek louter is gebaseerd op het arrest van de Hoge Raad, nu, zoals gezegd, de vrouw reeds in eerste aanleg aanspraak maakte op dit hogere bedrag. Het hof gaat bij de verdere beoordeling van het verzoek dan ook uit van het oorspronkelijke verzoek in hoger beroep, te weten een bedrag van € 30.866,16, subsidiair € 14.151,90.
€ 30.866,06 aan de gemeenschappelijke woning van partijen is besteed. De vrouw kan echter niet aantonen, zo geeft zij zelf ook aan, dat de betalingen ad € 30.866,06 volledig uit de onder uitsluiting verkregen nalatenschap zijn gedaan. Net zo min kan de man aantonen dat deze betalingen volledig uit de niet onder uitsluiting ontvangen schenkingen van de moeder van de vrouw zijn voldaan. Om die reden -en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3:166 lid 3 en 6:2 BW, op grond van welke bepalingen de rechtsbetrekkingen tussen partijen worden beheerst door de eisen van redelijkheid en billijkheid- ziet het hof aanleiding om voornoemde betalingen naar rato van de verhouding tussen de nalatenschap en de schenkingen toe te schrijven aan de nalatenschap op de wijze zoals de vrouw dat in haar subsidiaire verzoek heeft becijferd. Dit leidt tot het oordeel dat de vrouw voor een bedrag van (€ 40.500,- / € €88.333,- x € 30.866,06 =) € 14.151,85 met onder uitsluiting verkregen vermogen heeft geïnvesteerd in de woning.
3.De slotsom
4.De beslissing
25 februari 2020uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.