ECLI:NL:GHARL:2020:1725

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
200.264.962/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig deskundigenbericht in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht, ingediend door De Brass van Leeuwarden B.V. en Yeter Beheer B.V. (hierna: verzoekers) tegen Hiltermann Lease B.V. (hierna: verweerster). De verzoekers hebben het hof verzocht om een deskundigenonderzoek naar de echtheid van een handtekening onder een leasecontract, omdat zij twijfels hebben over de authenticiteit ervan. Dit verzoek is ingediend terwijl er al een hoger beroep aanhangig was, geregistreerd onder nummer 200.264.962/01, waarin de verzoekers eerder hun standpunt hadden ingenomen.

Het hof overweegt dat een verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht in beginsel kan worden toegewezen, mits het verzoek voldoende concreet is en betrekking heeft op feiten die door het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Echter, in dit geval heeft het hof geoordeeld dat de verzoekers geen voldoende belang meer hebben bij het verzoek, aangezien het principaal hoger beroep al is afgeconcludeerd en de verzoekers hun standpunt in de memorie van grieven hebben vastgelegd. Bovendien zou het toewijzen van het verzoek leiden tot onredelijke vertraging in de hoofdprocedure.

Daarom heeft het hof het verzoek afgewezen en de verzoekers veroordeeld in de proceskosten van de verweerster, vastgesteld op € 1.074,-. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.264.962/02
beschikking van 27 februari 2020
in de zaak van

1.De Brass van Leeuwarden B.V.,

gevestigd in Leeuwarden,
2.
Yeter Beheer B.V.,
gevestigd in Leeuwarden,
3.
[appellant3],
die woont in [A] ,
4.
[appellante4],
die woont in [A] ,
verzoekers,
hierna:
[verzoekers] c.s.,
advocaat: mr. D. Gürses, die kantoor houdt in Utrecht,
tegen
Hiltermann Lease B.V., rechtsopvolgster van Auto Lease Company B.V.,
gevestigd in Hoofddorp,
verweerster,
hierna:
Hiltermann,
advocaat: mr. A. Neophitou, kantoorhoudend te Oss.

1.Het procesverloop

1.1
[verzoekers] c.s. hebben bij verzoekschrift (met bijlagen), ingekomen ter griffie op 25 oktober 2019, verzocht over de in het verzoekschrift omschreven feiten en omstandigheden een voorlopig deskundigenbericht te bevelen.
1.2
Bij verweerschrift van 18 december 2019 heeft Hiltermann geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel tot afwijzing van het verzoek en verzocht om [verzoekers] c.s. te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding.
1.3
Naar aanleiding van een brief van de rolraadsheer van 6 januari 2020 over de vraag of partijen een mondelinge behandeling van het verzoek willen, heeft Hilterman op 22 januari 2020 laten weten dat zij zich refereert aan het oordeel van het hof. [verzoekers] c.s. hebben gereageerd bij brieven van 20 en 23 januari 2020. In laatstgenoemde brief stellen [verzoekers] c.s. zich op het standpunt dat het hof meteen op het verzoek kan beslissen. Gelet op deze reacties gaat het hof er vanuit dat partijen eenparig hebben afgezien van een mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2
Op 17 juli 2017 is een auto geleased van (de rechtsvoorgangster van) Hiltermann. Het gaat om een Mercedes-Benz C-klasse met het kenteken [YY-000-Y] . In het leasecontract is De Brass B.V. als eindgebruiker vermeld. Aan het slot van het contract staat:
"
De heer [appellant3]
Directeur, Alleen/zelfstandig bevoegd",
waarbij een handtekening is geplaatst.
2.3
[in] 2017 is de Mercedes-Benz door een ongeval verloren gegaan. Hierbij is [B] , de zoon van [appellant3] en [appellante4] , om het leven gekomen.
2.4
Hiltermann heeft bij brieven van 29 september 2017, gericht aan appellanten, aanspraak gemaakt op betaling van de resterende leasetermijnen van totaal € 80.933,70.
2.5
[verzoekers] c.s. hebben niet betaald. Vervolgens is Hiltermann een procedure bij de kantonrechter begonnen. In zijn eindvonnis van 21 mei 2019 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, [verzoekers] c.s. onder meer veroordeeld tot betaling van € 86.485,78 met bijkomende veroordelingen.
2.6
[verzoekers] c.s. hebben tegen dit eindvonnis hoger beroep aangetekend. Het hoger beroep is bij het hof geregistreerd onder nummer 200.264.962/01. In deze zaak hebben [verzoekers] c.s. op de rol van 12 november 2019 de memorie van grieven genomen. Op de rol van 4 februari 2020 heeft Hiltermann de memorie van antwoord genomen en de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep. De zaak staat op de rol van 17 maart 2020 voor memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep.

3.De beoordeling

3.1
[verzoekers] c.s. verzoeken het hof een voorlopig deskundigenbericht te bevelen. Hiertoe voeren zij aan dat de handtekening onder het leasecontract niet van [appellant3] is. De kantonrechter is bij zijn beslissing ten onrechte afgegaan op het onderzoek dat het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) heeft uitgevoerd naar de echtheid van die handtekening. NFO achtte het slechts "aannemelijk" dat de handtekening van [appellant3] is. [verzoekers] c.s. hebben ernstige twijfels bij het onderzoek zoals dat is uitgevoerd door het NFO en zij willen daarom nader onderzoek laten uitvoeren naar de echtheid van de handtekening.
3.2
Het hof overweegt dat tijdens een reeds aanhangig geding een voorlopig deskundigenbericht op verzoek van een partij kan worden bevolen (art. 202 lid 2 Rv). Een voorlopig deskundigenonderzoek kan ertoe dienen een partij de mogelijkheid te verschaffen aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te verkrijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden om zo beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten.
3.3
Het hof moet een verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht in beginsel toewijzen, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden (zie onder meer HR 30 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:482). Dit is echter anders indien de rechter op grond van in zijn beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid toepassing van dit middel te verlangen misbruik wordt gemaakt - bijvoorbeeld omdat verzoeker wegens onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten - of dat het verzoek moet afstuiten op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8610).
3.4
Naar het oordeel van het hof dient het verzoek te worden afgewezen, omdat [verzoekers] c.s. daarbij geen voldoende belang hebben zoals bedoeld in artikel 3:303 BW en het verzoek ook strijdig is met een goede procesorde.
3.5
In de bodemprocedure in hoger beroep is op 3 september 2019 een uitstel van zes weken verleend aan [verzoekers] c.s. voor de memorie van grieven. Op 15 oktober 2019 is nogmaals vier weken uitstel verleend tot 12 november 2019, ambtshalve peremptoir. Relatief kort daarvoor, op 25 oktober 2019, is het verzoekschrift ingediend waar het nu over gaat. [verzoekers] c.s. hebben geen nader uitstel gevraagd voor het nemen van de memorie van grieven in afwachting van de uitkomst van deze verzoekschriftprocedure (art. 1.4 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven). Inmiddels is het principaal hoger beroep afgeconcludeerd. In hun memorie van grieven hebben [verzoekers] c.s. hun standpunt in het principaal hoger beroep al vastgelegd. Gelet op de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde "in beginsel strakke regel" kunnen [verzoekers] c.s. in dit stadium van de bodemprocedure in beginsel geen nieuwe rechtsgronden tegen het bestreden vonnis meer aanvoeren. In zoverre kan de uitkomst van het voorlopig deskundigenbericht hun dan in beginsel ook niet (meer) ten dienste staan om zekerheid te verkrijgen over voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden om zo beter te beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten. Daarmee hebben zij bij hun verzoek op dit moment geen voldoende belang (meer) als bedoeld in artikel 3:303 BW. Ook zou de beslissing in de hoofdprocedure de nodige vertraging oplopen wanneer nu nog op een voorlopig deskundigenbericht zou moeten worden gewacht. Het verzoek is daarom ook in strijd met een goede procesorde.
3.6
Het dient dan ook aan de kamer die de zaak in de bodemprocedure behandelt te worden gelaten om te beoordelen of zij zonder verdere bewijslevering tot een beslissing kan komen, dan wel dat zij aan één van de partijen een bewijsopdracht wil verstrekken of voorlichting door middel van een nader deskundigenbericht noodzakelijk acht.
3.7
De slotsom is daarom dat het verzoek tot het gelasten van een voorlopig deskundigenonderzoek zal worden afgewezen. [verzoekers] c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze verzoekschriftprocedure (salaris advocaat: 1 punt in tarief II).
De beslissing
Het hof:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoekers] c.s. in de kosten van Hiltermann, tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 1.074,-, en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. de Hek, mr. W.P.M. ter Berg en mr. O.E. Mulder en is in het openbaar uitgesproken op donderdag 27 februari 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.