3.2SZ vorderde in conventie (kort gezegd) een verklaring voor recht van toerekenbaar tekort schieten door BCS, schadevergoeding voor de lopende contracten en in verband met het onrechtmatig overnemen van opdrachten van SZ, en een voorschot, alsmede een veroordeling tot nakoming van het concurrentiebeding.
BCS vorderde in reconventie (kort gezegd) een verklaring voor recht van onrechtmatig handelen door SZ en een schadevergoeding.
De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, als volgt geoordeeld:
a. a) SZ heeft door diverse keren machtigingsformulieren van valse handtekeningen te voorzien, frauduleus gehandeld bij de uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst;
b) daarom was het BCS toegestaan om de samenwerkingsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen;
c) het moet SZ duidelijk zijn geweest dat BCS met haar brief van 30 oktober 2015 heeft bedoeld de overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen, hoewel BCS in de brief vermeldde dat de overeenkomst werd ontbonden;
d) de opdrachten die tot 30 oktober 2015 zijn binnengehaald (de lopende opdrachten) moesten in beginsel door SZ worden uitgevoerd, maar het was BCS (gelet op het frauduleuze handelen van SZ) toegestaan om haar klanten te informeren over de reden van beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst en haar klanten aan te bieden om zelf de SZ diensten te verlenen en in dat verband te adviseren de relatie met SZ te verbreken; voor zover het in de samenwerkingsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding al van toepassing is, is het beroep van SZ daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar;
e) BCS kan gelet op het onrechtmatig handelen (dan wel toerekenbaar tekortschieten) van SZ aanspraak maken op vergoeding van de schade die zij daardoor lijdt/zal lijden, welke schade wordt begroot op € 82.159,12 (€ 3.841,25 voor inzet callcentermedewerkers +
€ 71.400,- voor de inzet van [D] , projectvertegenwoordiger van BCS +
€ 6.917,87 in verband met een door Quick Service Kievit Hellevoetsluis B.V. ingetrokken opdracht);
f) de lopende opdrachten moeten op basis van de samenwerkingsovereenkomst worden afgerekend, ook als SZ geen werkzaamheden ten aanzien van deze opdrachten heeft verricht; dit is anders wanneer de opdracht op of na 30 oktober 2015 is opgezegd en de klant na die datum pas een nieuwe opdracht aan BCS heeft gegeven voor het uitvoeren van een Subsidie Recovery; in dat laatste geval is BCS aan SZ geen vergoeding verschuldigd;
g) de stelling van SZ dat BCS 98 (al vóór 30 oktober 2015 gegeven en dus lopende) opdrachten ten onrechte buiten de afrekening heeft gehouden, gaat ten aanzien van 75 opdrachten niet op, omdat ten aanzien daarvan als onvoldoende gemotiveerd vaststaat dat de opzeggingen na 30 oktober 2015 hebben plaatsgevonden en dat BCS de overeenkomsten van opdracht tot het uitvoeren van Subsidie Recovery ook pas na die datum heeft gesloten;
h) met de overige 23 opdrachten heeft BCS € 44.266,86 aan omzet gerealiseerd die bij het bedrag aan omzet moet worden geteld waarover (partijen zijn het op dat punt eens) in ieder geval nog moet worden afgerekend (te weten € 534.225,73);
i. i) daarbij moet, in verband met te weinig afgedragen omzet over een aantal opdrachten, ook nog een bedrag van € 6.173,96 worden opgeteld;
j) de omzet waarover nog moet worden afgerekend bedraagt dus in totaal € 584.666,55, welk bedrag (ook daar zijn partijen het over eens) moet worden verminderd met € 29.400,- en vervolgens gedeeld door twee; dat komt uit op een aan SZ te betalen vergoeding van
€ 277.633,28; omdat daarvan al een bedrag van € 204.619,50 betaald is, moet BCS nog
€ 73.013,78 aan SZ betalen;
k) door de verrekening met de tegenvordering van BCS van € 82.159,12 heeft SZ niets meer van BCS te vorderen en heeft BCS van SZ recht op een bedrag van € 9.145,34 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2015;
l) de vorderingen op grond van het concurrentiebeding stuiten af op het oordeel onder d).
De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 31 januari 2018 in conventie de vorderingen van SZ afgewezen en SZ veroordeeld in de proceskosten en in reconventie SZ veroordeeld tot betaling aan BCS van € 9.145,34, vermeerderd met rente en kosten.