ECLI:NL:GHARL:2020:1555

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
200.263.172/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling en contactregeling tussen ouders en kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, geboren uit een verbroken relatie tussen de ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank vastgestelde contactregeling, die inhoudt dat de kinderen in de oneven weken van woensdagmiddag tot maandagochtend bij de vader verblijven. De moeder verzoekt het hof om deze regeling te wijzigen naar een verblijf bij de vader van vrijdagmiddag tot maandagochtend. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de zorgen over het gedrag van de kinderen en de communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof concludeert dat de huidige contactregeling in stand moet blijven, omdat de problemen niet voortkomen uit de regeling zelf, maar uit de onderlinge verhoudingen tussen de ouders. De ouders worden aangespoord om te investeren in hun communicatie ten behoeve van de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 1 mei 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.263.172/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 165909)
beschikking van 20 februari 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.C. Bosch te Dokkum,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader
advocaat: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn te Dokkum.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 1 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, welke beschikking is hersteld bij beschikking van 3 juli 2019.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 juli 2019;
- het verweerschrift van de vader;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Ligtvoet-van Tuijn van 26 november 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Bosch van 7 januari 2020 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 januari 2020 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen mevrouw mr. [B] , mevrouw [C] en de heer [D] .

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels verbroken affectieve relatie tussen de vader en de moeder zijn [in]
2010 [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ) en [in] 2014 [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ) geboren. Het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] wordt gezamenlijk door de moeder en de vader uitgeoefend. Het ouderlijk gezag over [de minderjarige2] wordt uitgeoefend door de moeder. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 22 juni 2018, hersteld bij beschikking van 27 juli 2018, zijn [de minderjarige2] en [de minderjarige1] op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) onder toezicht gesteld van de GI tot 22 juni 2019 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verleend in een netwerkpleeggezin (grootouders moederszijde) tot uiterlijk 14 september 2018. De kinderen zijn op 19 juli 2018 weer thuisgeplaatst bij de moeder.
3.3
De GI heeft de kinderrechter, bij verzoekschrift van 8 maart 2019, verzocht een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang ex. artikel 1:265g lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vast te stellen, waarbij, voor zover hier van belang, de omgang plaatsvindt in de oneven weken van vrijdag na schooltijd tot en met maandagochtend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil (de invulling van) het recht op omgang van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] met de vader. Bij de bestreden beschikking van 1 mei 2019 heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang, de volgende contactregeling vastgesteld:
- de kinderen zijn in de oneven weken van woensdagmiddag 14:00 uur tot maandagochtend 8:30 uur bij de vader, waarbij de vader of zijn partner de kinderen van school haalt en weer naar school toebrengt. Wanneer de vader de kinderen op maandag naar school heeft gebracht, komen de kinderen weer onder de zorg van de moeder te vallen in geval van bijvoorbeeld ziekte;
- indien er in het weekend een school/sport/verjaardag activiteit plaatsvindt dan is de
ouder bij wie de kinderen dat weekend zijn, belast met de activiteit en het vervoer
voor die activiteit.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de omvang van de contactregeling tussen de kinderen en de vader. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de vastgestelde contactregeling, waarbij de kinderen in de oneven weken van woensdagmiddag 14.00 uur tot maandagochtend 8.30 uur bij de vader verblijven. De moeder verzoekt het hof opnieuw rechtdoende te bepalen dat als contactregeling wordt vastgesteld dat de kinderen in de oneven weken van vrijdagmiddag 14.00 uur tot maandagochtend 8.30 uur bij de vader zullen verblijven, waarbij de moeder het jongste kind op vrijdagmiddag om 13.00 uur bij de vader brengt zolang ze nog niet naar school gaat.
4.3
De GI voert verweer en refereert zich aan het oordeel van het hof.
4.4
De vader voert ook verweer en hij verzoekt het hof, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Volgens artikel 1:265g lid 1 BW kan de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen, voor zover dit in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
Uit lid 3 van voornoemd artikel volgt dat zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling als een regeling als bedoeld in artikel 1: 253a, tweede lid, onder a, dan wel artikel 1: 377a, tweede lid BW, geldt. Hieruit volgt dat de rechter, voor zover hier van belang, op verzoek van de ouders of één van hen een regeling kan vaststellen inzake de uitoefening van het omgangsrecht.
5.2
De moeder stelt kort gezegd dat de door de kinderrechter vastgestelde contactregeling niet in het belang is van de kinderen nu is gebleken dat het sinds de uitbreiding van de regeling niet goed met ze gaat. Vooral bij [de minderjarige2] zijn de zorgen wat betreft haar gedrag toegenomen. De kinderen hebben moeite met de wisselingen en geven aan terug te willen naar de oude contactregeling, aldus de moeder.
5.3
Uit het dossier en hetgeen ter zitting is besproken komt naar voren dat de verstandhouding tussen de ouders, na het beëindigen van hun relatie in 2017, steeds verder verstoord is geraakt. Ondanks de verschillende hulpverleningstrajecten die zijn ingezet (waaronder: [E] , [F] , [G] en [H] ) is het de ouders niet gelukt om nader tot elkaar te komen en om een oplossing te vinden voor hun geschilpunten ten aanzien van de kinderen, waaronder de contactregeling. Als gevolg van de (juridische) strijd en spanning tussen de ouders zijn de kinderen halverwege 2018 onder toezicht gesteld van de GI. De toegenomen zorgen ten aanzien van de opvoedingssituatie en de veiligheid van de kinderen - in verband met beschuldigingen, bedreigingen en escalaties tussen de ouders in aanwezigheid van de kinderen - hebben er zelfs toe geleid dat de kinderen enkele weken, door middel van een machtiging tot uithuisplaatsing, bij de grootouders hebben verbleven. Volgens de GI is gedurende de ondertoezichtstelling duidelijk geworden dat, hoewel er sprake is van loyaliteitsproblematiek bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , er geen sprake is van kindeigen problematiek. De kinderen houden van hun ouders en willen niet kiezen. De onrust bij de kinderen is vooral zichtbaar op het moment dat er onduidelijkheid is over de omgang en zij de spanningen tussen de ouders (hierover) meekrijgen. Toen de GI bijvoorbeeld een schriftelijke aanwijzing had afgegeven ontstond er rust voor iedereen, nam de spanning af en lukte het de ouders om in gesprek te blijven (via [H] ). Volgens het gebiedsteam [I] , zo blijkt uit de aanvraag voor een onderzoek aan de raad van 6 januari 2020, heeft de beëindiging van de ondertoezichtstelling halverwege 2019 geleid tot een terugval in het gedrag van de ouders en zijn zij weer lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. Geconstateerd wordt dat beide ouders van goede wil zijn, mits hun eigen voorwaarden gehanteerd worden. Vanuit school blijken toenemende zorgen over de woede-uitbarstingen (slaan, schreeuwen, huilen) van [de minderjarige2] en ook ten aanzien van [de minderjarige1] zijn er zorgen, onder meer dat ze vaker overstuur is op school en neerslachtig overkomt.
Eén en ander maakt dat het gebiedsteam [I] van mening is dat de ondertoezichtstelling te snel is afgesloten, reden waarom dat team een verzoek tot onderzoek naar de noodzaak van (opnieuw) een ondertoezichtstelling bij de raad heeft neergelegd.
5.4
Voor het hof is duidelijk geworden dat de ouders een groot wantrouwen naar elkaar toe hebben en dat de kinderen door de opstelling en het gedrag van de ouders volledig klem zitten, wat een zeer droevige en schadelijke situatie voor hen is. Het hof heeft de indruk dat de ouders dusdanig vastzitten in hun eigen zienswijze dat zij niet meer zien wat hun eigen aandeel is in de strijd. Het hof is echter van oordeel dat de onderlinge communicatieproblemen en de loyaliteits-/gedragsproblematiek bij de kinderen niet wordt opgelost door de contactregeling (opnieuw) te wijzigen, zoals de moeder dat wenst. De GI heeft aangegeven geen aanleiding te zien om af te wijken van de door de kinderrechter vastgestelde contactregeling alhoewel die regeling afwijkt van het oorspronkelijke verzoek van de GI. De kern van het probleem ligt niet in de aard en inhoud van een contactregeling of bij de kinderen, maar bij de ouders, aldus de GI. Het hof deelt die visie. Ook bij een reguliere weekendregeling is sprake van een wisseling van de ene naar de andere opvoedsituatie en is overleg tussen de ouders nodig. Het hof zijn bovendien geen contra-indicaties gebleken voor het in stand laten van de huidige contactregeling. De kinderen hebben het bij de vader naar hun zin en hij beschikt in de visie van de GI, die mede gebaseerd is op de bevindingen vanuit de hulpverlening, over voldoende opvoedingsvaardigheden om aan te kunnen sluiten bij wat zij nodig hebben. Het hof is dan ook van oordeel dat de door de kinderrechter vastgestelde contactregeling in stand dient te blijven en dat de ouders zich ten volle dienen in te spannen om deze regeling in het belang van de kinderen op een voor de kinderen dragelijke wijze uit te voeren, zodat er voor de kinderen en daarmee ook voor de ouders weer rust kan gaan ontstaan.
5.5
Het hof benadrukt tot slot dat de ouders in het belang van een verdere gezonde ontwikkeling van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] dienen te investeren in hun onderliggende communicatie, zodat zij elkaar leren te respecteren in plaats van te diskwalificeren. Het mag zo zijn dat de ouders verschillende opvattingen hebben over wat in het belang van de kinderen is, het is aan hen om op verantwoorde wijze met die verschillende opvattingen om te gaan zodat de kinderen op een onbelaste wijze goede contacten kunnen hebben met zowel hun moeder als hun vader. Ter zitting is gebleken dat alle partijen er de noodzaak van inzien dat opnieuw een ondertoezichtstelling wordt uitgesproken en ook het hof kan zich voorstellen dat dit helpend zal zijn, gelet op het gegeven dat de samenwerking tussen de ouders onder regie en begeleiding van de GI beter verliep en er op dat moment (meer) rust was.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
1 mei 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.D.S.L. Bosch en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 20 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.