ECLI:NL:GHARL:2020:1525

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
24 februari 2020
Zaaknummer
200.259.931/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming verhuizing en hoofdverblijf van minderjarige in geschil tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de ouders van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder verzocht om toestemming om met [de minderjarige1] te verhuizen van [A] naar [B] en om de zorgregeling te wijzigen. De vader verzocht om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij hem te bepalen. De rechtbank Overijssel had eerder de verzoeken van beide ouders afgewezen. Het hof oordeelde dat de moeder niet voldoende had aangetoond dat haar verzoek tot verhuizing in het belang van [de minderjarige1] was. Het hof benadrukte dat de vader zich als de stabiele factor in het leven van [de minderjarige1] had getoond en dat het belang van het kind voorop staat. De moeder had eerder al bindende afspraken gemaakt in een ouderschapsplan, waaruit bleek dat [de minderjarige1] tot haar achttiende in [A] zou blijven wonen. Het hof besloot de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen voor wat betreft het hoofdverblijf en bepaalde dat [de minderjarige1] bij de vader zal wonen, met als doel meer stabiliteit en duidelijkheid voor het kind te creëren. De verzoeken van de moeder werden afgewezen, en de beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.259.931/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 226753)
beschikking van 20 februari 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E. Beeker te Zwolle,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.C. Janssens-van Drooge te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijsel, zittingsplaats Zwolle, van 26 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 mei 2019;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met productie(s);
- het verweerschrift tegen het incidenteel hoger beroep;
- een journaalbericht van mr. Beeker van 4 juni 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Beeker van 9 juli 2019 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 18 september 2019;
- een journaalbericht van mr. Beeker van 9 januari 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Janssens-van Drooge van 16 januari 2020 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 januari 2020 plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten zijn daarbij verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de affectieve relatie die de vader en de moeder met elkaar hebben gehad is [in]
2016 geboren [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ).
3.2
De vader en de moeder hebben op 5 mei 2017 in het gezagsregister laten aantekenen dat zij voortaan gezamenlijk het gezag uitoefenen over [de minderjarige1] .
3.3
Een eerdere procedure tussen partijen over [de minderjarige1] is geëindigd met een beschikking van de rechtbank Overijssel van 16 februari 2018 waarin het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan is opgenomen gedateerd 22 januari 2018. Onder meer hebben partijen daarin een min of meer gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken afgesproken ( [de minderjarige1] verblijft vanaf maandagochtend tot woensdag 17.30 uur bij de moeder, vanaf woensdag 17.30 uur tot vrijdag 17.30 uur bij de vader en in de weekenden om en om bij de vader en de moeder), waarbij [de minderjarige1] haar hoofdverblijf bij de moeder heeft en voorts dat [de minderjarige1] tot haar achttiende jaar in [A] zal blijven wonen.
3.4
De moeder en haar nieuwe partner hebben [in] 2018 een dochter gekregen, genaamd [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ).
3.5
Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 21 december 2018, heeft de moeder verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) haar toestemming te verlenen om met [de minderjarige1] naar [B] te verhuizen;
b) de huidige zorgregeling te wijzigen in die zin dat de overdracht van maandag 8:00 uur
verplaatst wordt naar zondag 17:30 uur en de overdracht op woensdag 17:30 uur wordt
gewijzigd naar donderdag 8:00 uur, dan wel een zodanige zorgregeling als de
rechtbank juist acht.
3.6
De vader heeft een verweerschrift ingediend waarin hij verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel die af te wijzen. Tevens heeft de vader daarbij een zelfstandig verzoek gedaan om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] te wijzigen en bij hem te bepalen met een ruime contactregeling tussen [de minderjarige1] en de moeder.
3.7
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van partijen afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Het geschil in deze procedure tussen partijen betreft:
- het verzoek van de moeder tot wijziging van de afspraken in het ouderschapsplan op
zodanige manier dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend voor verhuizing
met de minderjarige [de minderjarige1] van [A] naar [B] met wijziging van de geldende
zorgregeling als hiervoor omschreven bij 3.5 onder b, en;
- het verzoek van de vader tot wijziging van de afspraken in het ouderschapsplan op
zodanige manier dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [de minderjarige1] bij hem wordt
bepaald.
4.2
Het verzoek van de moeder in hoger beroep strekt er in dit verband toe dat alsnog haar eigen oorspronkelijke verzoek, hiervoor vermeld, wordt toegewezen en die van de vader worden afgewezen.
4.3
Vader verzoekt in hoger beroep het hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij hem te bepalen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De wijziging van omstandigheden
5.1
Hoewel de moeder ten tijde van de ondertekening van het ouderschapsplan in januari 2018 al in verwachting was van [de minderjarige2] , merkt het hof haar geboorte en het gegeven dat de moeder met [de minderjarige1] (en [de minderjarige2] ) een belangrijk deel van de week bij haar partner in [B] verblijft, waar zij ook werk heeft, als een wijziging van omstandigheden aan als bedoeld in artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gelezen in samenhang met artikel 1:377e BW. Met partijen zal het hof er dan ook van uitgaan dat een nieuwe beoordeling van de desbetreffende afspraken naar de huidige situatie is gerechtvaardigd.
Inhoudelijke overwegingen5.2 Geschillen als deze tussen gezamenlijk met het gezag belaste ouders, kunnen door hen of een van hen op de voet van artikel 1:253a BW ter beoordeling in rechte worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
* de vervangende toestemming voor verhuizing5.3 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de juiste criteria vermeld waaraan een verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met een minderjarige dient te worden getoetst (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:HR:2008:BC5901). Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van de moeder om met [de minderjarige1] te mogen verhuizen van [A] naar [B] , na afweging van betrokken belangen, moet worden afgewezen.
5.4
De moeder kan zich niet vinden in die beoordeling van de rechtbank. Zij heeft in hoger beroep nog eens uitgelegd waarom zij vindt dat haar verzoek moet worden toegewezen. Onder meer is daartoe opgemerkt dat de moeder de consequenties van ondertekening van het ouderschapsplan onvoldoende heeft overzien, dat zij geenszins de bedoeling heeft om de contacten tussen de vader en [de minderjarige1] te beperken en dat wel degelijk sprake is van een noodzaak om te verhuizen gelet op de persoonlijke situatie van de moeder en [de minderjarige1] .
5.5
De vader heeft de grieven van de moeder in zijn verweerschrift en ter zitting bestreden aan de hand van de door de rechtbank genoemde criteria, leidend tot conclusie dat de rechtbank volgens hem de juiste beslissing heeft genomen op het punt van de verhuizing.
5.6
Het hof kan zich na eigen onderzoek vinden in de beslissing van de rechtbank op het punt van de vervangende toestemming voor de verhuizing. Het hof maakt de desbetreffende overwegingen van de rechtbank tot de zijne en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.7
Het hof tilt zwaar aan het feit dat partijen naar aanleiding van een eerdere wens van de moeder om met [de minderjarige1] te verhuizen, in dat geval naar [C] , in het kader van een gerechtelijke procedure onder leiding van een mediator afspraken hebben gemaakt die in een ouderschapsplan en aansluitend in een beschikking zijn vastgelegd. De kern van het opstellen van een dergelijk plan is dat ouders bindende afspraken maken over de verzorging en opvoeding van hun kind en hun eventuele geschillen daarover beslechten. In dit geval hebben de ouders naar aanleiding van de (eerdere) verhuiswens van de moeder een helder uitgangspunt geformuleerd: [de minderjarige1] zal tot haar 18de in [A] blijven wonen. Beide ouders hebben hier hun handtekening onder gezet. Desalniettemin heeft de moeder zich nog geen jaar later opnieuw tot de rechter gewend, dit maal met een verzoek tot toestemming voor verhuizing met [de minderjarige1] naar [B] .
5.8
Als uitgangspunt heeft weliswaar te gelden dat de moeder de gelegenheid moet hebben om elders haar leven opnieuw in te richten, maar de ouderlijke verantwoordelijkheden brengen mee dat zij daarbij rekening dient te houden met de belangen van [de minderjarige1] . Het belang van [de minderjarige1] is met name gelegen in een stabiel en uitgebreid contact met haar beide ouders, in de haar bekende leefomgeving, zoals zij dat vanaf haar geboorte gewend is. De moeder heeft het hof er in dit verband geenszins van overtuigd waarom van haar niet zou kunnen worden gevergd in [A] haar nieuwe relatie en gezinsleven vorm te geven. Daarentegen heeft het hof de indruk dat de moeder - zeker gezien haar eerdere wens tot verhuizing naar [C] - haar voorgenomen verhuizing naar [B] onvoldoende heeft doordacht en voorbereid. Daar waar de moeder in dit opzicht wispelturig gedrag laat zien, heeft de vader zich steeds als stabiele factor opgeworpen in het leven van [de minderjarige1] waarbij hij, in ieder geval in woorden (en het hof heeft geen aanleiding om daar aan te twijfelen), een zo gelijkwaardig mogelijk ouderschap nastreeft. Voor zover de moeder, in weerwil van de beslissing van de rechtbank en vooruitlopend op de uitkomst van de procedure in hoger beroep, feitelijk haar leven reeds (deels) naar [B] heeft verplaatst, kan dat niet doorslaggevend zijn voor de beslissing van het hof en dient dat voor haar rekening en risico te blijven.
5.9
Duidelijk is verder dat de vader door de gewenste verhuizing van de moeder met [de minderjarige1] naar [B] een veel beperktere ouderrol zou gaan hebben in het leven van [de minderjarige1] . In de gegeven omstandigheden, waarbij de vader een stabiele rol in het leven van [de minderjarige1] inneemt, acht het hof dat niet in het belang van [de minderjarige1] . Dat, zoals de moeder aangeeft, het ouderschapsplan de ruimte biedt (zij wijst op het bepaalde in artikel 1.1.b. van dat plan waarin - kort gezegd - is opgenomen dat de contactregeling jaarlijks zal worden geëvalueerd en zo nodig bijgesteld) om tot een andere verdeling van de zorg- opvoedingstaken te komen, maakt dat niet anders. Gesteld, noch gebleken is immers dat de huidige zorgregeling niet in het belang van [de minderjarige1] is, integendeel: beide ouders geven aan dat zij met beide ouders goed contact heeft. Voor zover de moeder op de lopende strafzaak tegen de vader heeft gewezen ziet het hof geen aanleiding op de uitkomst daarvan vooruit te lopen nu de verklaringen van partijen over het onderliggende (gewelds)incident te zeer uiteenlopen. Bovendien betreft het - zo staat tussen partijen vast - een aangifte uit 2017 en is niet in geschil dat het sindsdien rustig is tussen partijen.
5.1
Het voorgaande betekent dat de grieven van de moeder geen doel treffen, zodat het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep op het punt van de vervangende toestemming zal afwijzen en de bestreden beschikking op dat punt zal bekrachtigen.
* de zorgregeling5.11 Voor zover de moeder in het petitum heeft verzocht de zorgregeling te wijzigen ziet het hof daarvoor geen aanleiding, nu niet is gebleken dat de geldende regeling niet in het belang van [de minderjarige1] is. Overigens heeft de moeder op dit punt ook geen grief geformuleerd.
* het hoofdverblijf
5.12
Het verzoek van de vader op het punt van het hoofdverblijf komt feitelijk neer op wijziging van de inschrijving van [de minderjarige1] van het adres van de moeder naar het adres van de vader. De (gelijkwaardige) verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wordt immers daardoor niet gewijzigd. Hoewel de moeder heeft aangegeven dat zij - indien zij geen toestemming voor verhuizing zal krijgen - in [A] zal blijven en de bestaande zorgregeling zal nakomen, acht het hof toewijzing van dit verzoek in het belang van [de minderjarige1] wenselijk. De vader heeft zich in de afgelopen jaren, meer dan de moeder, de stabiele factor getoond in het leven van [de minderjarige1] . Het (bij herhaling) voeren van procedures over een mogelijke verhuizing en wijziging van de zorgregeling brengt voor alle betrokkenen onrust en onzekerheid mee. Dat is niet in het belang van [de minderjarige1] . Het hof gaat ervan uit dat bepaling van het hoofdverblijf (de inschrijving) bij de vader tot meer rust en duidelijkheid voor [de minderjarige1] zal leiden. Voor de stelling van de moeder dat zij vreest dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats zal leiden tot een beperking van haar contacten met [de minderjarige1] heeft het hof noch in de stukken, noch tijdens de zitting aanwijzingen kunnen vinden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen als hierna vermeld.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 26 februari 2019 voor zover het de afwijzing van het verzoek van de vader over het hoofdverblijf (de inschrijving) van [de minderjarige1] betreft en bekrachtigt die beschikking voor het overige voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt -onder wijziging van het ouderschapsplan van 22 januari 2018, opgenomen in de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 16 februari 2018- het hoofdverblijf (de inschrijving) van [de minderjarige1] bij de vader;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, M.P. den Hollander en M.C. van Woudenberg, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 20 februari 2020 in het openbaar uitgesproken.