ECLI:NL:GHARL:2020:1409

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
18/00057
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en ontvankelijkheid van het hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting, opgelegd door de gemeente Arnhem. De naheffingsaanslag van € 63,85, waarvan € 2,85 parkeerbelasting en € 61 aan kosten, werd gehandhaafd door de heffingsambtenaar na een bezwaarschrift van belanghebbende. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde. Belanghebbende voerde aan dat er sprake was van onzorgvuldigheid en schending van privacy door de heffingsambtenaar en de rechtbank. Het hof oordeelde dat het hoger beroep ontvankelijk was, omdat belanghebbende niet in verzuim was met het betalen van het griffierecht. Tijdens de zittingen op 6 december 2018 en 16 januari 2020 was belanghebbende niet aanwezig, maar de heffingsambtenaar was vertegenwoordigd. Het hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, aangezien belanghebbende zijn auto had geparkeerd zonder de vereiste parkeerbelasting te voldoen. De argumenten van belanghebbende werden niet onderbouwd en het hof zag geen aanleiding om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen. De beslissing van het hof was dat het hoger beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00057
uitspraakdatum: 11 februari 2020
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 december 2017, nummer Awb 17/3852, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Arnhem(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd van € 63,85. Dit bedrag bestaat voor € 2,85 uit parkeerbelasting en € 61 aan kosten.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Ter zake van het daarvoor verschuldigde griffierecht heeft hij een beroep gedaan op betalingsonmacht en nadere gegevens verstrekt over zijn financiële situatie.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6.
Belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 6 december 2018. Belanghebbende heeft verzocht om uitstel van deze mondelinge behandeling. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het onvoldoende was gemotiveerd en gespecificeerd.
1.7.
Bij het onderzoek ter zitting op 6 december 2018 is namens de heffingsambtenaar verschenen [A] . Belanghebbende is niet verschenen.
Na afloop van de zitting is het onderzoek gesloten. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.8.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting is het onderzoek op verzoek van belanghebbende heropend en heeft een tweede zitting plaatsgevonden op 16 januari 2020 te Arnhem. Ook daarbij is belanghebbende niet verschenen.
Van het verhandelde op deze tweede zitting is een afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt dat ook aan deze uitspraak is gehecht.
1.9.
Op 16 januari 2020 is bij de centrale informatiebalie van het Paleis van Justitie in Arnhem een stuk met bijlage afgegeven, afkomstig van belanghebbende. Dit stuk heeft de griffie van het Hof eerst na afloop van de mondelinge behandeling bereikt. Het Hof ziet in het stuk geen aanleiding het onderzoek nogmaals te heropenen, en laat dit na de sluiting van het onderzoek ingediende stuk met bijlage buiten beschouwing.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft zijn auto met het kenteken [00-YY-YY] (hierna: de auto) op 4 april 2017 omstreeks 16:32 uur geparkeerd aan de Walburgstraat te Arnhem waar op dat tijdstip uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting mocht worden geparkeerd.
2.2.
De parkeercontroleur heeft op het genoemde tijdstip niet een geldig parkeerkaartje of geldige vergunning zichtbaar en leesbaar achter de voorruit van de auto aangetroffen. Naar aanleiding daarvan heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar en de Rechtbank bij de behandeling van de zaak en besluitvorming daarover voldoende zorgvuldig en zonder vooringenomenheid hebben gehandeld.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat dit niet het geval is. Hij wijst daarnaast op de nadelige gevolgen die hij van de uitspraak ondervindt en stelt dat er sprake is van schending van privacy.
3.3.
De heffingsambtenaar verdedigt dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Uit de door belanghebbende overgelegde gegevens met betrekking tot zijn financiële situatie volgt naar het oordeel van het Hof dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende door het niet betalen van het griffierecht in verzuim is geweest, als bedoeld in artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht [zie ook HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:699]. Nu het hoger beroep aan de overige vereisten voldoet, is het ontvankelijk en kan het in behandeling worden genomen.

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende heeft zijn stellingen dat bij de behandeling van en de besluitvorming in deze zaak sprake is geweest van onzorgvuldigheid of vooringenomenheid en schending van zijn privacy door de heffingsambtenaar of Rechtbank niet nader toegelicht en ook niet onderbouwd. Uit de stukken van het geding kan een dergelijke onzorgvuldigheid, vooringenomenheid of schending naar het oordeel van het Hof niet worden afgeleid.
5.2.
Ook overigens is het Hof niet gebleken dat de naheffingsaanslag ten oprechte is opgelegd. Nu vaststaat dat belanghebbende de auto heeft geparkeerd in de Walburgstraat te Arnhem en dat daarvoor op het tijdstip van de controle niet de vereiste parkeerbelasting is voldaan, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Dat belanghebbende er na een onfortuinlijke val niet tijdig aan heeft gedacht om parkeerbelasting voor de daardoor opgeroepen langere parkeertijd te (laten) voldoen of de auto tijdig te (laten) verzetten doet aan de juistheid van de naheffingsaanslag niet af. Zoals ook de Rechtbank heeft overwogen is daarbij mede van gewicht dat de geldigheid van het in de auto aanwezige parkeerkaartje op het moment van de controle al ruim een uur was overschreden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

6.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
De beslissing is op 11 februari 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A.W.M. van der Waerden) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 februari 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.