ECLI:NL:GHARL:2020:1262

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
17 februari 2020
Zaaknummer
200.007.411/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot echtscheiding wegens gebrek aan rechtsgeldig huwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot echtscheiding. De appellant, de man, heeft verzocht om echtscheiding van de geïntimeerde, de vrouw, die zonder bekende woon- of verblijfplaats is. De rechtbank Groningen had eerder geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk tussen partijen. Dit oordeel was gebaseerd op onduidelijkheden over de naam van de vrouw, de huwelijksdatum en haar verblijfplaats.

Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen nader onderzoek ingesteld naar de geldigheid van het huwelijk en de echtheid van de door de man overgelegde huwelijksakte. De man stelde dat het huwelijk in 1995 in [B] was gesloten, maar het hof heeft vastgesteld dat er geen dossier van deze huwelijkssluiting bestaat bij de rechtbank in [B]. De door de man overgelegde huwelijksakte bleek niet door die rechtbank te zijn afgegeven, wat de stelling van de man ondermijnt.

Uiteindelijk concludeert het hof dat er geen rechtsgeldig huwelijk tussen partijen is gesloten, waardoor het verzoek tot echtscheiding niet aan de orde kan zijn. Het hof bekrachtigt dan ook de eerdere beslissing van de rechtbank om het verzoek tot echtscheiding af te wijzen. De uitspraak is gedaan door een andere samenstelling van rechters dan in voorgaande beslissingen, maar dit heeft geen invloed op de procesgang, aangezien er geen mondelinge behandeling meer heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.007.411/01
(zaaknummer rechtbank Groningen 94242 / FA RK 07-978)
beschikking van 11 februari 2020
inzake
[appellant] ,
wonende te [A] ,
appellant,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. B.H. Werink, kantoorhoudend te Groningen,
en
[geïntimeerde] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten het Koninkrijk der Nederlanden,
geïntimeerde,
verder te noemen: de vrouw,
geen advocaat gesteld.
De inhoud van de beschikking van het gerechtshof Leeuwarden, thans gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 1 juni 2010 wordt hierbij overgenomen.

1.Het verdere procesverloop

1.1
Na de beschikking van 1 juni 2010 zijn ter griffie van het hof ingekomen:
- een brief van het ressortsparket Leeuwarden van 9 november 2010;
- een brief van mr. Werink van 22 februari 2011;
- een brief van mr. Werink van 15 juli 2014;
- een brief van mr. Werink van 16 januari 2015;
- een ongedateerde set stukken, afkomstig van het Nederlandse consulaat in Erbil, Irak;
- een akte van mr. Werink van 17 januari 2018 met bijlagen.

2.De verdere beoordeling

2.1
De procedure in hoger beroep, die onwenselijk lang heeft geduurd ten gevolge van aan het hof te wijten termijnoverschrijdingen, betreft de vraag of tussen de man en de vrouw de echtscheiding kan worden uitgesproken. Daaraan vooraf gaat de vraag of tussen hen een rechtsgeldig huwelijk tot stand is gekomen. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het bestaan van het door de man gestelde huwelijk onvoldoende aannemelijk is omdat er te veel onduidelijkheid bestaat over de naam van de vrouw, de huwelijksdatum en haar verblijfplaats.
2.2
Bij de tussenbeschikkingen van het hof van 17 maart 2009 en 1 juni 2010 heeft het hof - kort gezegd - nader onderzoek geëntameerd naar de vraag of een geldig huwelijk tussen partijen is gesloten, naar de echtheid van de door de man in het geding gebrachte huwelijksakte, en naar de verblijfplaats van de vrouw.
2.3
De man heeft gesteld dat het huwelijk in 1995 in [B] is gesloten. Ingevolge de plaatselijke regels moest dit huwelijk bij de rechtbank aldaar geregistreerd worden en zou door die rechtbank een huwelijksakte afgegeven moeten zijn. Een eerder door de man in hoger beroep overgelegd document stelt ook dat dit gebeurd is.
2.4
Uit de thans voorhanden stukken, die door mr. Werink met vertaling in het Nederlands bij de akte van 17 januari 2018 zijn overgelegd, blijkt, in weerwil van het eerder door de man overgelegde stuk en verklaringen van zijn vader en de imam, dat bij de rechtbank in [B] geen dossier van deze huwelijkssluiting bestaat of gearchiveerd is, en dat de door de man overgelegde huwelijksakte van 1 augustus 1995 niet door die rechtbank is afgegeven. Aldus luidt de door de rechtbank te [B] afgegeven verklaring van 5 september 2016.
2.5
Hoewel de man staande houdt dat hij meent destijds op rechtsgeldige wijze gehuwd te zijn met de vrouw, moet het hof het er voor houden dat dat niet het geval is geweest. De thans uit Irak ontvangen stukken laten geen andere conclusie toe dan dat er geen rechtsgeldig huwelijk tussen partijen is gesloten op de dag en plaats zoals door de man gesteld.
2.6
Dit leidt vervolgens tot de constatering dat een verzoek tot echtscheiding tussen partijen niet aan de orde kan zijn, zodat de rechtbank dit verzoek terecht heeft afgewezen. Het hof zal die beslissing dan ook bekrachtigen.
2.7
Het hof geeft deze beslissing in een andere samenstelling dan die de voorgaande beslissingen heeft gegeven. Nu intussen geen mondelinge behandeling meer heeft plaatsgevonden en deze beslissing niet (mede) is gebaseerd op wat ter zitting van het hof van 10 februari 2009 is behandeld, heeft deze wijziging geen processuele gevolgen.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de toenmalige rechtbank Groningen - thans rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen - van 11 maart 2008.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. I.A. Vermeulen en mr. I.M. Dölle, en is in bijzijn van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 februari 2020.