ECLI:NL:GHARL:2020:1210

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
200.270.486
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schuldsaneringsverzoek wegens onvoldoende inzicht in schulden en niet te goeder trouw handelen

In deze zaak heeft [appellant] op 29 oktober 2019 bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, verzocht om de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dit verzoek volgde op een faillissementsaanvraag door [B], waarbij een bedrag van bijna € 56.000 werd gevorderd. De rechtbank heeft op 2 december 2019 het verzoek van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet voldeed aan de vereisten van de Faillissementswet (Fw).

In hoger beroep heeft [appellant] op 9 december 2019 het vonnis van de rechtbank aangevochten. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling op 6 februari 2020. [appellant] heeft verklaard dat hij gehuwd is en vier kinderen heeft. Hij heeft een rijschool gedreven, maar zijn werkzaamheden moesten na een ongeval op 18 februari 2015 worden beëindigd. In 2019 is hij begonnen met een opleiding tot makelaar, die hem € 4.778 kost en waarvoor hij gemiddeld 20-30 uur per week moet studeren.

De schuldenlast van [appellant] bedraagt volgens de crediteurenlijst van 7 november 2019 € 21.759,59, maar op 23 januari 2020 heeft hij een schuldenoverzicht overgelegd met een totaalbedrag van € 27.583,88. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat er reële mogelijkheden zijn voor een buitengerechtelijke schuldregeling. Het hof heeft ook geoordeeld dat [appellant] niet te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek, omdat hij ervoor heeft gekozen om een kostbare opleiding te volgen in plaats van een loondienstverband aan te nemen om zijn schulden af te lossen.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van [appellant] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat hij niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de Faillissementswet. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar het verzoek van [appellant] alsnog afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.270.486
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: C/05/361794)
arrest van 13 februari 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.P.V.W. Willems.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Op 29 oktober 2019 heeft [B] (hierna: [B] ), de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), verzocht het faillissement van [appellant] (van wie een bedrag van bijna € 56.000 wordt gevorderd) uit te spreken. [appellant] heeft vervolgens de rechtbank verzocht om ten aanzien van hem de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
1.2
Bij vonnis van 2 december 2019 heeft de rechtbank [appellant] (zonder zitting) niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 9 december 2019 ingekomen verzoekschrift is mr. J.C.M. van Bladel namens [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 2 december 2019. [appellant] verzoekt het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en alsnog op hem de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de op
17 december 2019 van mr. Van Bladel ontvangen stukken, het op 2 januari 2020 ingediende V2-formulier, waarin mr. Van Bladel zich als advocaat van [appellant] onttrekt en mr. Willems zich als opvolgend advocaat stelt, en de door mr. Willems op 23 januari 2020 en 3 februari 2020 ingediende stukken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. Willems.

3.3. De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] is gehuwd met een partner, die eigen inkomsten heeft. Samen hebben zij vier kinderen. [appellant] heeft een rijschool als eenmanszaak gedreven. Door een ongeval op
18 februari 2015 heeft hij zijn werkzaamheden moeten beëindigen. De in verband daarmee ingestelde letselschadeprocedure is nog niet afgerond.
is in 2019 begonnen met een opleiding tot makelaar. Deze opleiding vergt een studiebelasting van gemiddeld 20-30 uur per week en kost in totaal € 4.778. [appellant] verwacht dat hij eind 2020 klaar is met de opleiding. Om contracten te mogen afsluiten moet hij daarna nog een traject van een jaar volgen.
3.2
De schuldenlast van [appellant] bedraagt volgens de crediteurenlijst van 7 november 2019 in totaal € 21.759,59.
Op 23 januari 2020 heeft [appellant] een schuldenoverzicht overgelegd met een totaalbedrag aan schulden van € 27.583,88.
3.3
De rechtbank heeft [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat de verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, zoals bedoeld in artikel 285, lid 1, aanhef en onder f van de Faillissementswet (hierna: Fw), onvoldoende met redenen is omkleed. Hieraan heeft de rechtbank toegevoegd dat het verzoek ook niet compleet is.
3.4
Het hof zal eerst de ontvankelijkheid van het verzoek van [appellant] beoordelen.
Met de in hoger beroep overgelegde brief van de gemeente Maasdriel van 16 december 2019, waarin wordt verklaard dat er geen reële mogelijkheid is voor een buitengerechtelijke schuldregeling omdat de aanvrager van het faillissement van [appellant] daaraan niet wil meewerken, is voldoende voldaan aan het hiervoor onder rov. 3.3 genoemde vereiste. [appellant] is dus ontvankelijk in zijn verzoek.
3.5
Over de inhoud van de zaak oordeelt het hof vervolgens als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 288 lid 1, aanhef en onder b, Fw is het aan [appellant] om aannemelijk te maken dat hij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. [appellant] moet aan de hand van stukken inzichtelijk maken welke schulden er zijn en aan wie, hoe hoog deze schulden zijn, wanneer deze zijn ontstaan en wat de ontstaansredenen van die schulden zijn. Bij de beoordeling van het met toestemming van [appellant] ingediende verzoek geldt verder dat de verantwoordelijkheid voor een correcte en actuele schuldenlijst op [appellant] als schuldenaar rust.
Indien, zoals in dit geval, de overgelegde schuldenlijsten de nodige vragen oproepen, is het aan [appellant] om hierin helderheid te verschaffen.
3.6
Het hof is van oordeel dat [appellant] , ook met de door hem ter zitting afgelegde verklaringen, er niet in is geslaagd te voldoen aan de hiervoor gestelde voorwaarden.
Hierdoor is het niet mogelijk een goed oordeel te vormen over het antwoord op de vraag of [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Ter illustratie wijst het hof op enkele van de geconstateerde onvolkomenheden.
Met betrekking tot de crediteurenlijst van 7 november 2019:- 12 van de in totaal 16 schulden hebben als ontstaansdatum 1 januari;
- bij 9 van de 16 schulden ontbreekt een schuldbedrag;
- de schuld aan [B] staat niet op de lijst.
Met betrekking tot het op 23 januari 2020 overgelegde schuldenoverzicht:- bij 6 van de in totaal 20 schulden staat als schuldbedrag € 0,01 vermeld;
- bij de 4 met hand geschreven toegevoegde schulden (17 t/m 20) ontbreekt een
schuldbedrag; geen van de voor die schulden door [appellant] ter zitting genoemde bedragen is
nader onderbouwd, zodat van de juistheid daarvan niet kan worden uitgegaan.
Met betrekking tot beide schuldenoverzichten:- de schuld aan de belastingdienst, die volgens een overzicht van 24 mei 2018 uit
(ambtshalve) opgelegde aanslagen van in totaal € 49.227,44 bestaat, ontbreekt;
[appellant] heeft niet betwist dat hij nog een belastingschuld heeft;
- de totaalbedragen van de schuldenoverzichten wijken af van elkaar.
Het voorgaande brengt met zich dat het hof niet in staat is de toets van de schulden aan het bepaalde in artikel 288 lid 1, aanhef en onder b Fw uit te voeren. Reeds hierom moet het verzoek van [appellant] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling worden afgewezen.
3.7
Verder heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de periode van vijf jaar voor indiening van zijn toelatingsverzoek te goeder trouw is geweest bij het onbetaald laten van zijn schulden. Hoewel [appellant] volgens zijn eigen verklaring niet uitsluit dat hij in loondienst had kunnen werken, heeft hij in plaats daarvan gekozen om een schuld aan te gaan van bijna € 5.000 voor een tijdrovende en kostbare makelaarsopleiding, waarbij nog maar moet worden afgewacht of hij na afronding van die opleiding (reële) inkomsten zal kunnen genereren.
Van [appellant] mocht gelet op zijn schuldenpositie worden verwacht dat hij al het mogelijke had gedaan om betaald werk te verkrijgen om daarmee zoveel mogelijk van zijn schulden af te lossen. Dat hij dit heeft nagelaten moet hem worden aangerekend.
Ook gelet hierop strandt het verzoek van [appellant] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
3.8
Gelet op hetgeen hiervoor onder rov. 3.6 en 3.7 is overwogen, komt het hof niet toe aan de vraag of ten aanzien van [appellant] sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op de voet van artikel 288 lid 3 Fw zou moeten worden toegewezen.
3.9
Het hof zal met inachtneming van het voorgaande beslissen als hierna te melden.

4.4. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 december 2019 en, opnieuw recht doende:
wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling alsnog af.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.M.I. de Waele, L.J. de Kerpel-van de Poel en I.M. Bilderbeek, en is op 13 februari 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.