ECLI:NL:GHARL:2020:1185

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
200.267.533
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging in hoger beroep met betrekking tot vrijwaringszaak en hoofdzaak

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gedateerd 11 februari 2020, wordt een incident tot voeging behandeld. De zaak betreft een hoger beroep waarin appellanten, die in eerste aanleg als eisers tot vrijwaring optraden, zich verzetten tegen de voeging van hun hoger beroep met dat van de geïntimeerde. De achtergrond van de zaak ligt in een geschil over de verkoop van een woning door de appellanten aan [C], waarbij de schoorsteen en/of het rookkanaal als bouwkundig gebrekkig zijn aangemerkt. De kantonrechter had in eerdere vonnissen de vorderingen van [C] afgewezen, maar [C] heeft hoger beroep ingesteld. De appellanten hebben ook hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun vorderingen in de vrijwaringszaak. Het hof oordeelt dat de twee hoger beroepszaken aan elkaar kunnen worden gevoegd, omdat de uitkomst van de vrijwaringsprocedure afhankelijk is van de beslissing in de hoofdzaak. Dit voorkomt tegenstrijdige uitspraken over de bouwtechnische staat van de woning. Het hof wijst de kosten van het incident toe aan de geïntimeerde, die in het ongelijk is gesteld. De mondelinge behandeling van de zaken zal gelijktijdig plaatsvinden, waarbij de partijen en hun advocaten aanwezig moeten zijn. Het hof houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.267.533
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, kantonrechter Utrecht: 7146739)
arrest van 11 februari 2020
in het incident tot voeging (artikel 222 Rv) tussen
[appellante]en
[appellant]
beiden wonende in [A] ,
appellanten in het hoger beroep, eisers in het incident tot voeging,
in eerste aanleg: eisers tot vrijwaring,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. R.A.M. Saedt,
en:
[geïntimeerde],
wonende in [B] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak in hoger beroep, verweerder in het incident tot voeging,
in eerste aanleg: gedaagde tot vrijwaring,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. D.F. Fransen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het verloop van het geding in eerste aanleg blijkt uit het vonnis van 3 juli 2019 van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) in de vrijwaringszaak tussen partijen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 3 oktober 2019,
- de incidentele conclusie tot voeging,
- de memorie van antwoord in het incident ex artikel 222 Rv.
2.2
Partijen hebben de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest in het incident.

2.De motivering van de beslissing in het incident tot voeging

de eerste aanleg

2.1
[appellanten] hebben in de hoofdzaak in eerste aanleg verweer gevoerd tegen vorderingen van [C] (verder: [C] ). Volgens [C] hebben [appellanten] hen een woning verkocht waarvan de schoorsteen en/of het rookkanaal bouwkundig gebrekkig waren en zijn [appellanten] verplicht om de schade te vergoeden die het gevolg was van die gebrekkigheid.
hebben [geïntimeerde] gedagvaard om hen te vrijwaren: omdat [geïntimeerde] bij bouwwerkzaamheden fouten zou hebben gemaakt is hij volgens [appellanten] verplicht om al wat [appellanten] volgens het eindvonnis in de hoofdzaak aan [C] zullen moeten betalen, aan [appellanten] te vergoeden.
2.2
De kantonrechter heeft in twee vonnissen van 3 juli 2019 de vorderingen in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak afgewezen.
de twee procedures in hoger beroep
2.3
[C] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in de hoofdzaak. Hun hoger beroep is bij dit hof aanhangig en heeft zaaknummer 200.267.483 gekregen.
In die zaak had het hof een mondelinge behandeling bepaald, waarvan de datum is uitgesteld vanwege het incident dat in dit arrest wordt beoordeeld.
2.4
[appellanten] hebben op hun beurt hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis in de vrijwaringszaak. Dit is het hoger beroep waarin dit arrest wordt uitgesproken. Allereerst hebben [appellanten] gevorderd om de twee hoger beroepszaken met elkaar te voegen. [geïntimeerde] heeft zich daartegen verzet.
wat het hof vindt
2.5
Voeging volgens artikel 222 Rv kan worden gevorderd wanneer het gaat om ‘verknochte’ zaken die tegelijk voor dezelfde rechter aanhangig zijn. Het hof zal de twee zaken voegen omdat de zaken aan dit vereiste voldoen: indien [appellanten] in de hoger beroepszaak met nummer 200.267.483 alsnog worden veroordeeld om aan [C] schade te vergoeden, zal de in eerste aanleg gegeven beslissing in de vrijwaringszaak op losse schroeven staan. In dat geval zal de uitkomst van de vrijwaringsprocedure onder meer afhangen van de vraag in hoeverre de schoorsteen en/of het rookkanaal bouwtechnisch niet in orde waren, zoals in de hoofdzaak eveneens moet worden beoordeeld. Gelet hierop bestaat het gevaar dat er in de afzonderlijke hoger beroepszaken verschillend wordt geoordeeld, bijvoorbeeld over de bouwtechnische staat van de schoorsteen/het rookkanaal. Voeging kan dat voorkomen en maakt het overigens ook makkelijker om het verloop van de twee zaken op elkaar af te stemmen.
Door de voeging blijven de vorderingen hun zelfstandigheid behouden (HR 21 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2500) en wordt de partij in de ene zaak niet automatisch partij in de andere zaak (HR 21 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2904).
de proceskosten in dit incident
2.6
De partij die in het ongelijk wordt gesteld, wordt in de kosten veroordeeld (zie artikel 237 lid 1 Rv en artikel 353 lid 1 Rv). Dit betekent dat het hof een kostenveroordeling moet uitspreken, ook al heeft [appellanten] dat niet met zoveel woorden geëist (zie HR 28 november 1986, NJ 1987/380).
In dit incident wordt [geïntimeerde] in het ongelijk gesteld. Daarom zal het hof hem in de kosten van dit incident veroordelen. De hoogte van die kosten wordt bepaald op € 1.074: dit is het bedrag dat wordt vergoed vanwege het feit dat [appellanten] advocatenkosten hebben gemaakt. Het gaat om één punt van tarief II van het liquidatietarief, dat is het tarief dat gebruikelijk wordt toegepast.

3.De motivering van de beslissing in de hoofdzaak

Het hof zal een mondelinge behandeling bepalen, zoals in de zaak met nummer 200.267.483 al is gebeurd bij arrest van 19 november 2019. De twee zaken zullen dan dus tegelijk mondeling worden behandeld. Verdere beslissingen worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het incident:
voegt de onderhavige zaak met de zaak met nummer 200.267.483;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op € 1.074 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat deze zaak mondeling zal worden behandeld tegelijk met de zaak met nummer 200.267.483, op een enkelvoudige zitting van dit hof in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem, dit op de dag en tijd die voor beide zaken door de raadsheer-commissaris nog zal worden vastgesteld;
bij deze behandeling bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen in persoon samen met hun advocaten op die zitting zullen verschijnen;
draagt de behandeling op aan mr. H.E. de Boer, als raadsheer-commissaris;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proces-handeling wil verrichten of producties in het geding wil brengen, deze partij ervoor moet zorgen dat de raadsheer-commissaris en de wederpartij(en)
uiterlijk twee wekenvoor de dag van de zitting een afschrift van de proceshandeling en/of de producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, Th.C.M. Willemse en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2020.