Uitspraak
[appellante] ,
1. [geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde1],
2. [geïntimeerde2] ,
[geïntimeerde2],
[geïntimeerden] c.s.,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 december 2020, staat de juridische erfgrens tussen twee percelen centraal. Appellante, eigenaar van een perceel in Sleen, heeft in hoger beroep vorderingen ingesteld tegen de geïntimeerden, die eigenaar zijn van een aangrenzend perceel. De zaak betreft onder andere de mandelige heg die als erfafscheiding fungeert en de gevolgen van bevrijdende verjaring. Het hof oordeelt dat de feitelijke erfgrens door verjaring is verschoven en dat de heg als mandelig moet worden aangemerkt. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de heg niet alleen als feitelijke erfgrens, maar ook als juridische erfgrens moet worden beschouwd. Het hof bevestigt deze beslissing en wijst de vordering van appellante tot vervanging van de heg door een scheidsmuur van twee meter toe. Daarnaast worden vorderingen van de geïntimeerden afgewezen, waaronder een verzoek om dwangsommen en schadevergoeding. Het hof compenseert de proceskosten in het principaal hoger beroep, terwijl de geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep in de kosten worden veroordeeld. De uitspraak benadrukt de rol van bezit en verjaring in het civiele recht, evenals de juridische kwalificaties van erfdienstbaarheden en mandeligheid.