ECLI:NL:GHARL:2020:10718

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
22 december 2020
Zaaknummer
200.153.531/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar de schadestaat in civiele procedure na onrechtmatige beslaglegging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van Grow-Company B.V. tegen Coöperatieve Groenvoederdrogerij Oosterwolde-Hemrik en Omstreken B.A. De zaak betreft een geschil over schadevergoeding na een onrechtmatige beslaglegging door Grow-Company. Het hof heeft op 22 december 2020 arrest gewezen, waarbij het de vorderingen van Grow-Company afwees en verklaarde dat Grow-Company onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen. De Coöperatie had om verwijzing naar de schadestaat gevraagd, omdat de schade niet in deze procedure kon worden begroot. Het hof oordeelde dat er onvoldoende duidelijkheid was over de omvang van de schade, maar dat de Coöperatie wel schade had geleden als gevolg van de beslaglegging. De Coöperatie had ter zitting geen duidelijke specificatie van haar totale schade gepresenteerd, wat het hof bemoeilijkte om een definitieve uitspraak te doen over de schadevergoeding. Het hof heeft de zaak daarom verwezen naar de schadestaatprocedure, waarbij de schade verder kan worden vastgesteld. Tevens is Grow-Company veroordeeld in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.153.531/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/120966 / HA ZA 12-212)
arrest van 22 december 2020
in de zaak van
Grow-Company B.V.,
gevestigd te Oosterwolde,
appellante,
hierna:
Grow Company,
advocaat: voorheen mr. A.G. van den Biezenbos, kantoorhoudend te Eindhoven,
die zich heeft onttrokken.
tegen
Coöperatieve Groenvoederdrogerij Oosterwolde-Hemrik en Omstreken B.A.,
gevestigd te Oosterwolde,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
de Coöperatie,
advocaat: mr. B.J. van den Berg, kantoorhoudend te Zwolle.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 10 maart 2020 hier over.
1.2
Ingevolge het vermelde tussenarrest heeft op 8 oktober 2020 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Op 6 oktober 2020 heeft de advocaat van appellante zich onttrokken. Volgens het procesreglement (artikel 7.6) is onttrekking van de advocaat aan de zaak voorafgaande aan de zitting onvoldoende reden voor uitstel, tenzij het hof anders beslist. Een uitstelverzoek is niet gedaan. Het hof heeft ook ambtshalve geen reden gezien voor uitstel. De comparitie heeft daarom doorgang gevonden. Namens Grow-Company is niemand ter zitting verschenen. Het van de comparitie opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het comparitiedossier, aangevuld met het proces-verbaal van de comparitie.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
De Coöperatie heeft voor de vaststelling van haar schade verwijzing naar de schadestaat gevorderd. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 17 juli 2018 in rov 3.22 overwogen dat voor verwijzing naar de schadestaat alleen dan aanleiding bestaat wanneer de schade niet in deze procedure kan worden begroot. Het hof is er toen vooralsnog vanuit gegaan dat – nu het alleen gaat om de schade die de Coöperatie heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige beslaglegging door Grow-Company – het mogelijk is die schade in deze procedure te begroten. Omdat het debat daarover nog onvoldoende was uitgekristalliseerd, heeft het hof een comparitie gelast om dat met partijen te bespreken en een schikking te beproeven.
2.2
Grow-Company heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de tussenarresten van
28 februari 2017 en 17 juli 2018. Nadat de Hoge Raad dit cassatieberoep had verworpen, is bij tussenarrest van het hof van 10 maart 2020 bepaald dat genoemde comparitie alsnog wordt gehouden.
2.3
De Coöperatie heeft ter zitting een drietal producties in het geding gebracht zoals die bij brief van haar advocaat van 1 oktober 2020 waren toegezonden, te weten:
* een nota van afrekening van notaris Mook, waarin alle bedragen, met uitzondering van één post – Nota [A] BV ivm voorgeschoten advocaatkosten € 66.837,56 – onleesbaar waren gemaakt;
* een opsomming van bestuurskosten 2015-2018;
* een opgave van kosten van Accon vanaf 2015.
2.4
De Coöperatie heeft geen duidelijke specificatie van haar totale schade in het geding gebracht. Ter zitting heeft de Coöperatie alsnog een leesbaar exemplaar van de nota van afrekening van de notaris overgelegd. Zij heeft – bij monde van de heer [B] – voor wat de schade tot 2015 betreft verwezen naar het rapport van Aeturnus en voor de schade nadien naar de voor de comparitie in het geding gebrachte opgaven. Verder zijn ter zitting nog verschillende bedragen bij wijze van ‘schatting’ genoemd.
2.5
Het hof acht het aannemelijk dat de Coöperatie schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig gelegde beslag. Het hof acht zich echter niet in staat deze schade nu vast te stellen. In het rapport van Aeturnus worden onder meer alle advocaatkosten en extra bestuurskosten na 22 juni 2012 meegenomen. Afgezien van het feit dat voor advocaatkosten het gebruikelijk is dat het liquidatietarief wordt toegepast, heeft de Coöperatie onvoldoende onderbouwd dat de advocaatkosten uitsluitend het gevolg zijn van de beslaglegging. Ook los van de beslaglegging moesten er immers advocaatkosten worden gemaakt ten behoeve van de procedure. En zolang de procedure wordt gevoerd kan de Coöperatie niet worden ontbonden en moet het bestuur af en toe vergaderen en jaarrekeningen laten opmaken. Aeturnus gaat bovendien uit van de wettelijke handelsrente, die niet van toepassing is op een vordering tot schadevergoeding. Ook is onduidelijk hoe Aeturnus tot de ‘indicatie aanvullende schadevergoeding per dag met ingang van 1-1-2015’ van maar liefst € 136,19 komt. De aanvullende stukken die ten behoeve van de zitting zijn overgelegd, zijn uiterst summier en bevatten opgaven van kosten die niet met onderliggende stukken, zoals facturen, worden onderbouwd.
Hetzelfde geldt voor de bedragen die mondeling ter zitting bij wijze van schatting zijn genoemd. Een debat daarover heeft, vanwege de afwezigheid van Grow-Company, ook niet kunnen plaatsvinden.
2.6
Nu de Coöperatie haar vordering sub 3 die strekt tot verwijzing naar de schadestaat bovendien niet heeft gewijzigd, zal het hof die vordering (alsnog) toewijzen, met dien verstande dat het hof Grow-Company niet tot de gevraagde zekerheidstelling zal veroordelen, nu er nog teveel onduidelijkheid bestaat omtrent de omvang van de schade.
2.7
In het tussenarrest van 17 juli 2018 heeft het hof al overwogen dat de vorderingen van Grow-Company voor afwijzing gereed liggen en dat de vordering van de Coöperatie sub 1 wel, maar de vordering sub 2 niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof heeft daarin ook overwogen dat de vordering sub 4, die strekt tot veroordeling van Grow-Company tot opheffing van het beslag op straffe van verbeurte van een dwangsom voor toewijzing in aanmerking komt. De Coöperatie heeft ter zitting evenwel verklaard dat het beslag – na een daartoe gevoerd kort geding – in 2019 door Grow Company is opgeheven, zodat bij toewijzing van het sub 4 gevorderde geen belang meer bestaat.
Slotsom
2.8
Grow-Company zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg in conventie en in reconventie als in hoger beroep. Deze kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Coöperatie als volgt begroot. In eerste aanleg in conventie op € 1.808,- (4 pt, tarief € 452-) aan salaris voor de advocaat conform het liquidatietarief en € 575,- aan griffierecht en in reconventie op € 452,-
(1 pt, tarief 543,-) aan salaris voor de advocaat. In hoger beroep op € 3.222,- (3 pt, tarief 1.074,-) aan salaris voor de advocaat en op € 704,- aan griffierecht.
De beslissingHet hof:
wijst de vorderingen van Grow-Company af;
verklaart voor recht dat Grow-Company onrechtmatig heeft gehandeld door het leggen van beslag en gehouden is de daardoor door de Coöperatie geleden schade – op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet – te vergoeden;
verwijst de zaak daarvoor naar de schadestaatprocedure;
veroordeelt Grow-Company in de kosten van de procedure in beide instanties en begroot deze aan de zijde van de Coöperatie tot aan deze uitspraak in eerste aanleg in conventie op
€ 575,- aan verschotten en op € 1.808,- aan salaris voor de advocaat, in reconventie op
€ 452,- aan salaris voor de advocaat en in hoger beroep op € 704,- aan verschotten en op
€ 3.222,- aan salaris voor de advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. M.M.A. Wind, mr. L. Janse en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
22 december 2020.