ECLI:NL:GHARL:2020:10663

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
200.285.845
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van vonnis tot weigering schone lei in schuldsanering wegens tekortkomingen in sollicitatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van [appellante]. De rechtbank Midden-Nederland had op 5 november 2020 geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, met name de sollicitatieplicht. Het hof bevestigt deze beslissing en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

De rechtbank had eerder, op 22 november 2019, de schuldsaneringsregeling van [appellante] met twaalf maanden verlengd, maar constateerde dat zij in de periode daarna opnieuw tekort was geschoten. Het hof oordeelt dat [appellante] niet voldoende heeft aangetoond dat zij aan haar sollicitatieplicht heeft voldaan en dat haar persoonlijke omstandigheden niet voldoende zijn om de tekortkomingen te rechtvaardigen.

Het hof wijst het verzoek van [appellante] om alsnog een schone lei te verkrijgen af, evenals het subsidiaire verzoek om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof concludeert dat er onvoldoende perspectief is op verbetering van [appellante]'s gedrag met betrekking tot de sollicitatieplicht. De beslissing van de rechtbank wordt derhalve bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.285.845
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: C/16/16/863 R)

arrest van 21 december 2020

in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante, hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van 16 november 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), op verzoek van [appellante] , de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken. Hierbij is [B] benoemd tot bewindvoerder.
1.2
Omdat [appellante] haar verplichtingen in het wettelijk schuldsaneringstraject niet (voldoende) nakwam, is zij opgeroepen voor een verhoor bij de rechter-commissaris op
29 november 2018. Hierbij heeft de rechter-commissaris [appellante] gewaarschuwd voor de mogelijke consequenties indien zij de verplichtingen uit de regeling blijvend niet nakomt.
1.3
Bij vonnis van 22 november 2019 heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] verlengd met 12 maanden, tot 16 november 2020, vanwege tekortkomingen in de nakoming van de sollicitatieplicht door [appellante] en omdat zij nieuwe schulden had laten ontstaan.
1.4
Bij vonnis van 5 november 2020 heeft de rechtbank vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit haar schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft de toepassing van de regeling van [appellante] beëindigd, zonder dat daarbij de zogenoemde schone lei aan haar is verleend.
Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 13 november 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 5 november 2020. [appellante] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en primair te bepalen dat de rechtbank haar alsnog de schone lei verleent, subsidiair te bepalen dat de looptijd van haar schuldsaneringsregeling wordt verlengd met een door het hof als juist te achten periode.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, het op
8 december 2020 van mr. Van der Linden ontvangen proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank op 22 oktober 2020 en de op 9 december 2020 ontvangen stukken van de bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Hierbij is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden. Ook is de bewindvoerder verschenen. Namens de op 13 november 2019 benoemde beschermingsbewindvoerder van [appellante] , Finad Dienstverlening, is niemand verschenen.
2.4
Na de zitting, op 17 december 2020, heeft mr. Van der Linden nog een faxbericht gestuurd met informatie over het aantal door [appellante] in het recente verleden gewerkte uren. Het hof heeft deze daarom niet bij zijn beslissing betrokken. Ten overvloede en ter voorlichting van [appellante] , wijst het hof erop dat het aantal door haar gewerkte uren niet van belang is voor zijn beslissing, zoals hierna ook zal blijken.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellante] , geboren [in] 1971, vormt een gezin met twee (meerderjarige) kinderen.
Aanvankelijk gold voor [appellante] in de schuldsaneringsregeling een fulltime sollicitatieplicht. Op 22 augustus 2017 is zij medisch en arbeidsdeskundig gekeurd en geschikt bevonden voor 20 uur (aangepast) werk in de week. Op basis van de keuringsuitslag heeft de rechter-commissaris aan [appellante] een ontheffing van de sollicitatieplicht verleend voor 16 uur per week voor de resterende duur van de schuldsaneringsregeling.
Per 25 januari 2018 heeft [appellante] een arbeidscontract bij zwembad [C] in [D] gekregen voor 12,5 uur per week. Dit contract is per 7 juni 2018 beëindigd.
Per 23 juni 2018 werkte [appellante] via Driessen Uitzendbureau op basis van een oproepcontract bij zwembad [E] in [F] als receptioniste. Per 1 januari 2020 is
[appellante] via SRO Zeist B.V. op basis van een arbeidscontract voor onbepaalde tijd werkzaam bij zwembad [E] .
In verband met de coronacrisis gold voor [appellante] in de maanden maart, april en mei 2020 geen (aanvullende) sollicitatieplicht.
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellante] verklaard dat zij door de (gevolgen van de) coronacrisis vanaf 1 januari 2021 niet langer in dienst zal zijn van SRO Zeist B.V./zwembad [E] en dat zij momenteel druk bezig is ander werk te vinden.
3.2
De rechtbank heeft aan de beslissing om [appellante] de schone lei te onthouden ten grondslag gelegd dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht gedurende 26 maanden.
heeft na de keuring op 22 augustus 2017 ook niet een verklaring van een BIG geregistreerde specialist of arbeidsdeskundige overgelegd waaruit blijkt dat zij niet in staat is te werken. Daarnaast is er een nieuwe schuld aan het UWV ontstaan van € 658,16.
De rechtbank oordeelde dat deze tekortkomingen niet van een bijzondere aard of zodanige geringe betekenis zijn, dat zij buiten beschouwing gelaten kunnen worden.
De rechtbank heeft op grond van de verklaringen van [appellante] ter zitting geen reden gezien de regeling van [appellante] opnieuw met zes maanden te verlengen.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat er in deze saneringsregeling reeds een verhoor door de rechter-commissaris en een inhoudelijke eindzitting heeft plaatsgevonden. Om [appellante] een allerlaatste kans te geven de regeling alsnog tot een goed einde te brengen is deze bij vonnis van 22 november 2019 met twaalf maanden verlengd. Van alle destijds besproken tekortkomingen was ten tijde van het wijzen van het bestreden vonnis nog steeds sprake.
3.3
Het hof oordeelt als volgt.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat, gelet op de bij vonnis van de rechtbank van 22 november 2019 aan [appellante] geboden laatste kans, van [appellante] verwacht had mogen worden dat zij alles op alles had gezet om haar verplichtingen in het wettelijk schuldsaneringstraject, in het bijzonder de nakoming van de (aanvullende) sollicitatieplicht, voortaan stipt en tijdig na te komen. Deze laatste kans heeft [appellante] echter niet benut.
Hoewel [appellante] en de bewindvoerder van mening (blijven) verschillen over de daadwerkelijk in acht te nemen periode waarin [appellante] niet (voldoende) heeft voldaan aan haar sollicitatieplicht, heeft [appellante] in elk geval niet aannemelijk gemaakt dat zij in 2020, uitgezonderd de periode waarin voor haar in verband met de coronacrisis geen (aanvullende) sollicitatieplicht gold, (aantoonbaar) heeft gesolliciteerd naar (aanvullend) werk. Vast staat in ieder geval dat zij in januari, februari, juni, augustus, september en oktober 2020 niet heeft gesolliciteerd. [appellante] stelt dat zij in juli 2020 wel heeft gesolliciteerd, maar zij heeft niet betwist dat zij daarvan geen bewijzen aan de bewindvoerder heeft doen toekomen.
3.4
[appellante] heeft een beroep gedaan op de volgende persoonlijke omstandigheden. In januari en februari 2020 heeft zij een ernstige griep gehad (die haar drie weken het bed deed houden; mogelijk was sprake van corona). In die periode moest zij enkele opleidingen (BHV, EHBO) volgen en raakte zij intensief betrokken in de problemen van haar kinderen, die zonder baan kwamen te zitten door de coronacrisis. Dit heeft volgens [appellante] , die ook te kampen heeft met fybromyalgie, tot een zware depressie bij haar geleid waarvoor zij via de huisarts sinds september 2020 onder behandeling staat van een psycholoog.
3.5
Dit betoog kan [appellante] niet baten. Nog daargelaten dat [appellante] structureel minder uren heeft gewerkt dan de (gemiddeld) 20 uren per week, zoals de rechtbank in rov. 2.3 onbestreden heeft overwogen, is een sollicitatieverzuim van deze omvang in het licht van de aan [appellante] gegeven laatste waarschuwing en de kans die zij in het vonnis van
22 november 2019 heeft gehad om daarin de noodzakelijke ommekeer te bewerkstelligen, een dermate ernstige toerekenbare tekortkoming, dat het hof niet anders kan dan haar regeling te beëindigen zonder toekenning van de schone lei, zoals de rechtbank ook heeft gedaan.
Hierbij neemt het hof in aanmerking dat het op de weg van [appellante] lag om in de situatie waarin zij structureel in verzuim bleef tijdig zodanige hulp in te roepen, waardoor zij wel in staat zou zijn aan haar sollicitatieplicht te voldoen. De hulp die [appellante] hiervoor (uiteindelijk) heeft ingeroepen heeft er in elk geval niet toe geleid dat zij volgens de geldende regels is gaan solliciteren. [appellante] heeft de door haar gestelde ziekte in januari en februari 2020, ondanks een verzoek daartoe van de bewindvoerder, niet met (medische) stukken onderbouwd. Ook is geen sprake van een door haar met medische verklaringen onderbouwd ontheffingsverzoek aan de rechter-commissaris. Hierbij betrekt het hof dat de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep onbetwist heeft verklaard dat zij [appellante] in februari 2020 en in juni 2020 heeft aangeraden haar gestelde persoonlijke omstandigheden nader schriftelijk toe te lichten en die toelichting met bij te voegen bewijsstukken aan de rechter-commissaris ter beoordeling voor te leggen. [appellante] heeft dit echter niet gedaan, naar eigen zeggen omdat zij steeds bleef hopen dat het op een gegeven moment beter met haar zou gaan.
3.6
Het hof wijst het subsidiaire verzoek van [appellante] af om de duur van haar schuldsaneringsregeling met een in goede justitie te bepalen termijn te verlengen om haar alsnog in staat te stellen haar regeling met een schone lei af te sluiten. Hierbij neemt het hof, naast de ernst van de tekortkoming, in aanmerking dat het op grond van de stukken en van hetgeen in hoger beroep door en namens [appellante] naar voren is gebracht, onvoldoende perspectief ziet op verbetering van het gedrag van [appellante] als het gaat om de correcte uitvoering van haar sollicitatieplicht. [appellante] heeft ook niet aangetoond dat het haar inmiddels lukt om te solliciteren in overeenstemming met de sollicitatieplicht. [appellante] heeft na 5 november 2020 slechts drie keer gesolliciteerd, van welke sollicitaties zij bovendien onvoldoende stukken aan de bewindvoerder heeft verstrekt.
Tot slot acht het hof gezien de ernst van de verwijtbare verzuimen geen sprake van een disproportionele beslissing, zoals door [appellante] nog is betoogd.
3.7
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 5 november 2020 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 5 november 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.C. Frankena, B.J. Engberts en A.E. de Vos, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Engberts, en op 21 december 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.