ECLI:NL:GHARL:2020:10662

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
200.285.864
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van vonnis tot weigering schone lei in schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schuldsaneringsregeling van appellante, die in eerste aanleg door de rechtbank Midden-Nederland was beëindigd zonder het verlenen van een schone lei. De rechtbank had eerder, op 10 november 2017, de schuldsaneringsregeling op verzoek van appellante van toepassing verklaard, met benoeming van een bewindvoerder. In de daaropvolgende jaren zijn er meerdere vonnissen uitgesproken, waarbij appellante telkens de kans kreeg om haar verplichtingen na te komen. Echter, op 10 november 2020 werd de schuldsaneringsregeling beëindigd omdat appellante toerekenbaar tekort was geschoten in haar verplichtingen, waaronder de informatieplicht en sollicitatieplicht.

Appellante ging in hoger beroep tegen dit vonnis en verzocht het hof om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling met een schone lei, of in ieder geval om verlenging van de regeling. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 december 2020 werd duidelijk dat appellante, ondanks eerdere waarschuwingen, niet had voldaan aan haar verplichtingen. Het hof oordeelde dat appellante op verschillende punten tekort was geschoten, waaronder het niet solliciteren naar werk en het nemen van ontslag op staande voet zonder overleg met de bewindvoerder. Deze tekortkomingen waren ernstig en toerekenbaar, waardoor het hof besloot dat appellante geen recht had op een schone lei.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees het verzoek van appellante af. De uitspraak benadrukt de strikte verplichtingen die rusten op schuldenaren binnen de wettelijke schuldsaneringsregeling en de noodzaak van actieve medewerking aan de regeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM -LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.285.864
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: C/16/17/708 R)
arrest van 21 december 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), van 10 november 2017 is op verzoek van [appellante] de wettelijke schuldsaneringsregeling op haar van toepassing verklaard. Hierbij is [B] benoemd tot bewindvoerder.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank van 13 maart 2019 is een verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] afgewezen en is aan [appellante] een allerlaatste kans gegeven om zich (voortaan) aan alle verplichtingen uit die regeling te houden en die regeling tot een goed einde te brengen.
1.3
Bij vonnis van de rechtbank van 10 november 2020 is de schuldsaneringsregeling van [appellante] beëindigd, zonder dat aan haar de schone lei wordt verleend. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 18 november 2020 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 november 2020. [appellante] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en primair te beslissen dat haar schuldsaneringsregeling beëindigd wordt met een schone lei, dan wel subsidiair die regeling te verlengen met een door het hof als juist te achten periode.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, de brief met bijlagen van de bewindvoerder van 4 december 2020, de van mr. Van der Linden op
8 december 2020 en 11 december 2020 ontvangen stukken, het faxbericht met bijlagen van 11 december 2020 van de bewindvoerder en de ter zitting door [appellante] overgelegde brief van 27 december 2019 van [C] .
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 december 2020. Hierbij is [appellante] verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden. De bewindvoerder is met bericht vooraf niet verschenen. Namens de beschermingsbewindvoerder, Eclips Beschermings-bewind B.V. te Naarden, [D] verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
De rechtbank heeft de schuldsaneringsregeling van [appellante] beëindigd zonder dat aan haar de schone lei is verleend, kort gezegd, omdat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (aanvullende) sollicitatie-verplichting, de verplichting om geen nieuwe schulden te laten ontstaan en de informatie- verplichting.
3.2
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting van het hof is het volgende gebleken.
- [appellante] , geboren [in] 1986, heeft vier minderjarige thuiswonende kinderen en
woont sinds 6 mei 2020 met haar vriend (die fulltime werk heeft) samen;
- In 2016 is het beschermingsbewind voor [appellante] uitgesproken;
- [appellante] heeft op oproepbasis parttime (aanvankelijk, vanaf 4 oktober 2018, tussen de 3 uur
en 24 uur per week, vanaf 1 januari 2020 24 uur per week) gewerkt bij [C] ;
Op 21 april 2020 heeft zij op staande voet ontslag genomen bij [C] ;
- sinds februari 2019 volgt [appellante] een vinger aan de polstraject bij Stichting MEE (hierna:
MEE), waarin zij langdurige lichte support krijgt met als doel behoud van de stabiele
situatie door toezicht houden op het welbevinden van [appellante] en zo nodig bij te sturen;
- in december 2019 heeft MEE [appellante] aangemeld bij Amerpoort voor EMDR en cognitieve
therapie om trauma’s uit het verleden te verwerken; eerder werd zij onderzocht door de
GGZ en is haar geadviseerd therapie te volgen. [appellante] stond ten tijde van de mondelinge
behandeling in hoger beroep nog steeds op de wachtlijst voor behandeling van haar ADHD;
- sinds juli 2020 is het Lokaal Team Baarn (weer) betrokken bij [appellante] , omdat de situatie
rondom haar vier kinderen zorgelijk werd;
- de zorg voor [appellante] bij het vinger aan de polstraject is sinds september 2020 opgeschaald
en bestaat sindsdien uit wekelijkse begeleiding van ruim een uur, waarin wordt gekeken
naar alle belangrijke zaken die spelen en waar [appellante] ondersteuning bij nodig heeft en
samen met haar wordt overzicht gecreëerd;
- sinds november 2020 werkt [appellante] als back officemedewerker gedurende 24 uur per
week, eerst op een maandcontract maar in december 2020 heeft zij, volgens haar verklaring
ter zitting, een jaarcontract gekregen.
3.3
Bij zijn beoordeling stelt het hof voorop dat, zoals in het bijzonder blijkt uit artikel 350 lid 3 van de Faillissementswet (hierna: Fw), vergaande verplichtingen rusten op de schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard.
Deze verplichtingen vinden hun grond in de doelstelling van de wettelijke schuldsanerings-regeling. Die komt erop neer dat natuurlijke personen die in een uitzichtloze financiële situatie zijn terechtgekomen, de kans moeten krijgen weer met een schone lei verder te gaan. Daar staat echter tegenover dat van de schuldenaar een actieve medewerking wordt verwacht aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling om zoveel als mogelijk geld voor de schuldeisers te sparen. Een van de kernverplichtingen in het wettelijk schuld-saneringstraject betreft het gevraagd en ongevraagd verschaffen van de inlichtingen aan de bewindvoerder waarvan de schuldenaar weet of behoort te begrijpen dat zij van belang zijn voor een doeltreffende uitvoering van de regeling.
3.4
Gelet op de in hoger beroep overgelegde stukken en de tijdens de zitting in hoger beroep gebleken feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat [appellante] is tekortgeschoten in de van haar te verwachten medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling en dat haar deze tekortkomingen, zoals hierna ook zal worden overwogen, ook moeten worden toegerekend.
Hoewel de rechtbank [appellante] bij vonnis van 13 maart 2019 een laatste kans heeft gegeven om te laten zien dat zij de tot dat moment verzaakte verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortaan wel naar behoren kan nakomen, heeft zij zonder dat eerst aan de bewindvoerder voor te leggen op 21 april 2020 op staande voet ontslag genomen bij haar toenmalige werkgever [C] . Hiermee heeft zij de belangen van haar schuldeisers geschaad. Haar keuze staat immers op gespannen voet met haar verplichting om tijdens de regeling zoveel mogelijk inkomsten voor de boedel te genereren voor afbetaling van haar schuldeisers. Het opzeggen van een dienstverband is immers in het algemeen uit economisch perspectief onverstandig (zo had [appellante] geen recht op WW). Ontslag op staande voet is geen beslissing die zij zonder afstemming met de bewindvoerder had mogen nemen. Daarmee heeft [appellante] de verplichting geschonden om op actieve wijze de bewindvoerder te informeren over alle aangelegenheden die de schuldsaneringsregeling raken. Verder heeft het ontslag op staande voet, naar valt aan te nemen, ook mede geleid tot het ontstaan van de nieuwe schuld tijdens de regeling van [appellante] .
De door [appellante] aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen, te weten dat [C] haar had meegedeeld dat alle uren die zij thuis, vanwege de opvang van haar kinderen in het begin van de corona crisis, zat en dus volgens het contract niet werkte in mindering zouden worden gebracht op de door haar opgebouwde vakantie-uren en dat het haar door de coronacrisis allemaal even teveel werd, doen niet af aan het oordeel dat [appellante] in dit opzicht haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling ernstig en toerekenbaar heeft geschonden.
3.5
Verder is van belang dat [appellante] heeft erkend dat zij vanaf mei 2020 tot en met augustus 2020 niet heeft gesolliciteerd naar betaald werk. Daarmee is [appellante] ook in dat opzicht tekortgeschoten in haar inspanningsverplichting om zoveel mogelijk inkomsten te genereren ten behoeve van haar schuldeisers. De op dit punt door [appellante] aangevoerde verklaring - de precaire situatie waarin zij met haar kinderen na haar genomen ontslag als gevolg van de corona kwam te verkeren (zie ook rov. 3.4) - leidt, mede gelet op het vonnis van 13 maart 2019 waarin zij van de rechtbank een allerlaatste kans had gekregen om haar verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling op een juiste wijze na te komen, niet tot het oordeel dat de gebleken tekortkoming haar niet zou kunnen worden toegerekend.
3.6
Omtrent het feit dat door de samenwoning van [appellante] per 6 mei 2020 een hoge toeslagschuld (ruim € 5.000) in haar regeling is ontstaan, overweegt het hof nog als volgt.
Ter zitting is gebleken dat [appellante] de beschermingsbewindvoerder over de samenwoning heeft geïnformeerd. De vraag of en in hoeverre bedoelde nieuwe toeslagschuld op die grond aan [appellante] kan worden toegerekend, kan in het midden blijven omdat het ontslag op staande voet en het toerekenbaar niet-solliciteren als hiervoor beschreven al leidt tot het niet-toekennen van de schone lei aan haar.
3.7
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat [appellante] is tekortgeschoten in de nakoming van de uit haar schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het tekortschieten moet [appellante] ook worden toegerekend. Er is geen sprake van dat deze tekortkomingen op de voet van artikel 354 lid 2 Fw wegens hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing moeten blijven. Aan [appellante] moet dus de schone lei worden onthouden.
3.8 Het hof ziet gelet op de aard, omvang en verwijtbaarheid van de geconstateerde tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling evenmin aanleiding de looptijd van die regeling (verder) te verlengen, zoals (subsidiair) door [appellante] is verzocht.
3.9
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 10 november 2020 zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
10 november 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.E. de Vos, H.C. Frankena en B.J. Engberts, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Engberts, en op 21 december 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.