In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 maart 2019, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014 en 2015. De Inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd naar aanleiding van de aangiften van belanghebbende, die dominee is en inkomsten genereert uit overige werkzaamheden. De rechtbank had de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
De feiten van de zaak zijn als volgt: belanghebbende had in zijn aangiften voor de jaren 2014 en 2015 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven, maar de Inspecteur had twijfels over de juistheid van de opgevoerde aftrekposten, waaronder kosten van de echtgenote van belanghebbende, specifieke zorgkosten en giften. De Inspecteur had de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.
Tijdens de zitting van het Hof op 25 november 2020 heeft belanghebbende zijn stellingen over het horen en de bevoegdheid van de Inspecteur ingetrokken. Het Hof heeft de verklaringen van de echtgenote van belanghebbende als geloofwaardig beoordeeld en heeft geoordeeld dat de kosten van de echtgenote in aftrek kunnen worden gebracht. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de specifieke zorgkosten en giften niet voldoende waren onderbouwd, maar heeft de navorderingsaanslagen voor de jaren 2014 en 2015 verminderd. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.