ECLI:NL:GHARL:2020:10446

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
200.234.500/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste informatieverstrekking door gemeente over sluitingstijd café en overheidsaansprakelijkheid

In deze zaak gaat het om de onjuiste en/of onvolledige mededelingen van medewerkers van de gemeente aan [appellant], die informatie zocht voor zijn plan om een café te openen in [B]. De gemeente had ten onrechte aan [appellant] meegedeeld dat een sluitingstijd van 03.00 uur mogelijk was. Na het openen van het café bleek dat het bestemmingsplan op die locatie geen café toeliet, en dat de sluitingstijd om 22.00 uur moest zijn. [appellant] vorderde schadevergoeding van de gemeente, stellende dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door hem foutieve informatie te verstrekken. Het hof oordeelt dat niet is gebleken van onrechtmatig handelen, omdat [appellant] onvoldoende gedetailleerde informatie heeft gegeven over de omstandigheden waaronder de mededelingen zijn gedaan. Het hof concludeert dat de gemeente niet aansprakelijk is voor de schade die [appellant] heeft geleden, en wijst de vordering af. Het hof bekrachtigt de beslissing van de rechtbank Overijssel en veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.234.500/02
(zaaknummer rechtbank Overijssel: 195811)
arrest van 15 december 2020
in de zaak van
[appellant],
wonend in [A] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A. Gerards,
tegen:
de rechtspersoon naar publiekrecht
Gemeente Oldenzaal,
met zetel in Oldenzaal,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: de gemeente,
advocaat: mr. J.J. Veldhuis.

1.Samenvatting

In deze zaak gaat het over onjuiste en/of onvolledige mededelingen van een of meer medewerkers van de gemeente aan [appellant] , die zijn gedaan toen [appellant] informatie zocht in verband met zijn plan om in [B] een café te openen. Daarbij is ten onrechte aan [appellant] gezegd dat een sluitingstijd van 03.00 uur mogelijk was. [appellant] heeft vervolgens een café geopend, maar heeft dat enkele maanden later weer gesloten. Hij vordert van de gemeente vergoeding van schade op grond dat hem een onjuiste laatste sluitingstijd is voorgehouden en dat de gemeente daardoor onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
Het hof oordeelt hieronder dat van dat onrechtmatig handelen van de gemeente niet is gebleken omdat [appellant] onvoldoende gedetailleerde informatie heeft gegeven over de omstandigheden waaronder de onjuiste/onvolledige mededeling(en) aan hem is/zijn gedaan en over de verdere inhoud van de informatie die de gemeente daarbij heeft gegeven.

2.De processtukken

Het hof beschikt over de processtukken die in het tussenarrest van 17 december 2019 staan vermeld, het procesdossier in eerste aanleg dat namens de gemeente is ingediend en het proces-verbaal van de comparitie van partijen, die op 20 november 2020 tijdens een openbare zitting van dit hof is gehouden.

3.De motivering van de beslissing in het principaal hoger beroep

3.1
[appellant] heeft van medewerkers van de gemeente te horen gekregen dat een café tot 03.00 uur geopend mocht zijn. Nadat hij op 31 januari 2013 een horecavergunning had ontvangen en vanaf 15 februari 2013 een café op het adres [a-straat 1] te [B] had geopend en dit enkele maanden had geëxploiteerd, bleek dat het geldende bestemmingsplan op dat adres geen café toeliet. Weliswaar zou een wijziging van dat bestemmingsplan binnen enkele maanden de exploitatie van een café op die locatie alsnog mogelijk maken, maar dan uitsluitend van ‘lichte horeca’. Dat wil zeggen dat er geen alcoholhoudende dranken mochten worden geschonken. Bovendien moest een café daar om 22.00 uur gesloten zijn.
3.2
Wanneer een gemeente op verzoek van een belanghebbende onjuiste of onvolledige inlichtingen geeft, handelt de gemeente niet steeds onrechtmatig. Volgens een arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW0219) hangt het antwoord op de vraag of er een onrechtmatige daad is gepleegd dan af van de omstandigheden van het geval, waaronder in de eerste plaats de inhoud van het gedane verzoek en wat de gemeente daaromtrent heeft moeten begrijpen, en de aard en inhoud van de door de gemeente in antwoord daarop gegeven inlichtingen en hetgeen de belanghebbende daaromtrent heeft moeten begrijpen. Pas indien de belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs erop heeft mogen vertrouwen dat hem juiste en volledige inlichtingen met een bepaalde inhoud werden gegeven, kan plaats zijn voor het oordeel dat het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen onrechtmatig is en dat de gemeente op grond daarvan aansprakelijk is doordat de belanghebbende door die onjuiste of onvolledige inlichtingen op het verkeerde been is gezet.
3.3
De gemeente meent allereerst dat zij niet onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens haar is niet gebleken dat er bijkomende omstandigheden zijn die de informatieverstrekking onrechtmatig maken.
3.4
Gelet op dit verweer had het op de weg van [appellant] gelegen om uiteen te zetten waaruit blijkt dat hij op de juistheid en volledigheid van de informatie over de sluitingstijd mocht afgaan. [appellant] heeft dat niet gedaan. Hij heeft niet toegelicht dat zijn vragen aan de medewerkers van de gemeente voldoende gedetailleerd waren om deze een volledig beeld te geven van zijn plannen (wat voor soort café, op welke plaats in [B] ), zodat zijn stelling dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld alleen al daarom onvoldoende gefundeerd is. Hier komt nog bij dat hij niets heeft gesteld over de (voor hem kenbare) functie van de medewerkers die hem onjuist hebben geïnformeerd, anders dan dat het zou gaan om medewerkers die hem in het gemeentehuis aan de balie te woord stonden. Dat is een tweede reden om zijn beroep op onrechtmatig handelen te verwerpen.
3.5
Van de hier bedoelde nadere feiten en omstandigheden blijkt ook al niet op andere wijze uit de processtukken. Met name is wat wethouder [C] van de gemeente op 10 juni 2013 over de informatieverstrekking aan [appellant] heeft gezegd onvoldoende. Volgens het vergaderingsverslag [1] heeft die wethouder gezegd:
"Op basis van navraag hier bij Publiekszaken is informatie verstrekt die uiteindelijk niet past bij hetgeen uiteindelijk in het bestemmingsplan stond. En die informatie die is gegeven, die is voor zover mij bekend niet verkeerd geïnterpreteerd door de eigenaar, maar die is hier foutief verstrekt. Daar zijn we op teruggekomen. Toen hebben we aangegeven: wat daar is verstrekt, dat kan niet. Want zowel in het oude als nieuwe bestemmingsplan, als althans de raad dat vaststelt, is deze horeca zoals die op dit moment wordt bedreven, niet gewenst."
Dat de onjuiste/onvolledige informatie van Publiekszaken kwam, is te algemeen om te kunnen vaststellen dat [appellant] daarop zonder nader onderzoek heeft mogen afgaan, nog daargelaten het feit dat (ook) uit deze opmerking van de wethouder niet blijkt wat de inhoud van de onjuiste informatie was.
3.6
Omdat niet is gebleken dat de gemeente verplicht is om schadevergoeding aan [appellant] te betalen, is de voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld niet vervuld. Het incidenteel hoger beroep blijft daarom buiten behandeling.

4.Slotsom

4.1
Het hof komt langs een andere weg dan de rechtbank tot dezelfde conclusie: de vordering van [appellant] is ongegrond. In het principaal hoger beroep bekrachtigt het hof daarom de beslissing om die vordering af te wijzen. Het hof zou deze beslissing ook geven indien het de grieven van [appellant] gegrond vindt. Of die grieven gegrond zijn laat het hof daarom in het midden.
De voorwaarde waaronder het incidenteel hoger beroep is ingesteld, is niet vervuld zodat het hof dat hoger beroep niet zal behandelen.
4.2
Het hof zal [appellant] in de kosten van het principaal hoger beroep veroordelen omdat hij de in het ongelijk te stellen partij is. Aan de zijde van de gemeente zullen die kosten worden vastgesteld op het betaalde griffierecht van € 1.978 en op € 3.918 voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten van tarief IV).
4.3
Als niet afzonderlijk weersproken zal het hof ook de nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in het principaal hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 september 2017;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 1.978 voor verschotten en op € 3.918 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [appellant] tevens in de nakosten en begroot de nakosten op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na de aanschrijving én de betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, A.A. van Rossum en M.F.A. Evers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 december 2020.

Voetnoten

1.productie 14 bij conclusie van antwoord