Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[verzoekster] ,
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de weigering van de ambtenaar van de burgerlijke stand om een erkenningsakte op te maken voor de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2015, door de man, die niet de biologische vader is. De ambtenaar weigerde de akte op basis van de stelling dat de identiteit van de vrouw niet kon worden vastgesteld en dat de erkenning in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde. De vrouw en de man hebben in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland aangevochten, waarin de rechtbank de weigering van de ambtenaar heeft bevestigd.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en vastgesteld dat de vrouw inmiddels een geldig paspoort heeft verkregen, waarmee haar identiteit kan worden vastgesteld. Het hof oordeelt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand ten onrechte heeft geweigerd de erkenningsakte op te maken, omdat er geen sprake is van strijd met de openbare orde. De man en de vrouw hebben een langdurige relatie en de man heeft een belangrijke rol in de zorg voor [de minderjarige1]. Het hof concludeert dat de erkenning niet enkel gericht is op het verkrijgen van een verblijfsstatus, maar dat er sprake is van een oprechte relatie en betrokkenheid.
Het hof vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank en gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand om alsnog de erkenningsakte op te maken. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze uitspraak is gedaan door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 december 2020.