Voorop staat dat de bedrijfsarts in twee rapportages, van 29 mei 2017 en 3 juli 2017, alleen fysieke klachten noemde als reden van de arbeidsongeschiktheid. Dat neemt natuurlijk niet weg dat (achteraf vastgesteld zou kunnen worden dat) [appellant] medio 2017 ook kampte met een psychische stoornis, en dat die stoornis er de oorzaak van is dat hij uit het niets en in strijd met zijn belang de arbeidsovereenkomst, die toen al 11 of 14 jaar duurde, opzegde.
Storteboom heeft zich op het standpunt gesteld dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de verklaring van [appellant] in overeenstemming was met zijn wil. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij niet bekend was met psychische problematiek bij [appellant] en dat hij al eens eerder zijn dienstverband met Storteboom had beëindigd en dus wist hoe het werkte. Zoals [B] en [C] als getuigen hebben verklaard, was [appellant] tijdens het gesprek rustig, heeft hij meerdere malen en in verschillende bewoordingen herhaald dat hij per direct ontslag nam, ook nadat hij was gewezen op de negatieve consequenties ervan, en heeft hij zijn opzegging kracht bijgezet door zijn sleutels in te leveren en het pand te verlaten. [appellant] heeft er vervolgens ook naar gehandeld, door niet in aangepast werk te hervatten. [appellant] heeft ondanks aanraden van Storteboom geen advies ingewonnen en geen deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd, was – ook telefonisch – onbereikbaar voor Storteboom en heeft niet gereageerd op de brief van 12 juli 2017, met een daarin gegeven termijn tot en met 18 juli 2017om nog terug te komen op zijn beslissing.
[appellant] heeft hier onvoldoende feiten en omstandigheden tegenover gesteld. Het enkele gegeven dat er geen logische verklaring voor zijn opzegging was, is daartoe onvoldoende. [appellant] heeft nog opgemerkt dat Storteboom een nader onderzoek naar zijn bedoeling had moeten doen. [C] verklaarde echter dat [appellant] desgevraagd zei geen aangepaste werkzaamheden te willen verrichten. Verder is onvoldoende betwist dat Storteboom (zoals uit de brief van 12 juli 2017 blijkt) geprobeerd heeft nog met [appellant] in contact te komen, maar dat dat niet is gelukt. Welk ander onderzoek Storteboom had moeten of kunnen doen, is niet duidelijk. [appellant] heeft de stelling van Storteboom dat zij gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de uitlatingen van [appellant] , dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist.
Dit betekent dat ook als zou blijken dat [appellant] zijn uitlatingen onder invloed van een psychische stoornis heeft gedaan, hij daar tegenover Storteboom geen beroep op kan doen (zie artikel 3:35 BW). Het hof zal om deze reden niet ingaan op de vraag of [appellant] ook in juli 2017 al psychische problematiek had. Het bewijsaanbod op dit punt doet daarom ook niet ter zake.