ECLI:NL:GHARL:2020:10247

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
200.253.924
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsaansprakelijkheid van een advocatenkantoor wegens het niet aanvragen van een toevoeging en de gevolgen daarvan voor de schadevergoeding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep van een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, een advocatenkantoor, was in eerste aanleg veroordeeld tot schadevergoeding aan de geïntimeerde, omdat het kantoor had nagelaten om een toevoeging aan te vragen voor de geïntimeerde, terwijl deze daar recht op had. Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het advocatenkantoor toerekenbaar tekort was geschoten in zijn zorgplicht. De geïntimeerde had onvoldoende onderbouwd dat hij daadwerkelijk recht had op gefinancierde rechtsbijstand, wat leidde tot de conclusie dat het advocatenkantoor niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de schade die de geïntimeerde zou hebben geleden door het niet aanvragen van de toevoeging. Het hof verwierp de vorderingen van de geïntimeerde en oordeelde dat hij in beginsel de uitstaande rekening van het advocatenkantoor moest betalen, met enkele correcties op basis van de door hem gemaakte bezwaren tegen de facturen. Het hof compenseerde de proceskosten in het incident, maar veroordeelde de geïntimeerde in de kosten van de verzetprocedure en het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 8 december 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.253.924
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 6233754)
arrest van 8 december 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Advocatenkantoor Mr. [appellant] B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in het incident, appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in verzet (oorspronkelijk eiseres) en verweerster in reconventie,
hierna: het advocatenkantoor,
advocaat: mr. [appellant] ,
tegen:
[geïntimeerde] ,
zonder bekende woon-of verblijfplaats in Nederland of elders,
verweerder in het incident, geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser in verzet (oorspronkelijk gedaagde) en eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.A.A. Maat.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 april 2020 (hierna: het tussenarrest) hier over. Ter uitvoering van dat arrest heeft op 23 september 2020 een comparitie van partijen plaatsgevonden in zowel het incident als de hoofdzaak. Van beide zijden zijn spreeknotities overgelegd. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. De bij brief van 4 augustus 2020 door [geïntimeerde] ingebrachte producties 4 tot en met 7 in hoger beroep zijn in het dossier opgenomen.
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld over de bezwaren van het advocatenkantoor tegen de ontvankelijkheid van het verzet en tegen het herstelvonnis van 2 januari 2019. Deze bezwaren zijn verworpen. Het hof dient nu nog te beslissen over het incident, waarin het advocatenkantoor op grond van artikel 843a Rv om afschriften had gevraagd van bepaalde stukken, en over de vorderingen in de hoofdzaak (voor zover die niet zien op de vraag of het verzet ontvankelijk was en of het vonnis van 3 oktober 2018 ten onrechte hersteld is).
In het incident
2.2
Het hof heeft, mede naar aanleiding van de incidentele vordering tot afgifte van stukken, in het tussenarrest aan [geïntimeerde] verzocht zijn stellingen nader te onderbouwen door inzicht te geven in zijn financiële positie ten tijde van de aanvang van de behandeling van zijn zaak door het advocatenkantoor en de wijze waarop de verstrekking van de toevoeging in die zaak door de opvolgend advocaat, mr. Berkvens-Van Wijk, tot stand is gekomen en door aan te geven of de uitkomst van de procedure door [geïntimeerde] tegen Daxxa Professionals B.V. en Daxxa Uitzendorganisatie B.V. heeft geleid tot intrekking van de toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand. Het hof heeft [geïntimeerde] verzocht daarop betrekking hebbende stukken in het geding te brengen. [geïntimeerde] heeft voorafgaand aan de comparitie relevante stukken overgelegd en tijdens de comparitie duidelijk gemaakt verder geen stukken te hebben.
2.3
Ter zitting heeft het advocatenkantoor aangegeven bij een beslissing in het incident geen belang meer te hebben, mits het hof, als het dat voor zijn beslissing nodig achtte, nadere informatie over het hoger beroep van de zaak met rolnummer 200.209.652 ambtshalve zou opvragen. Ook [geïntimeerde] heeft aangegeven daarmee akkoord te zijn. Het hof heeft voor het oordeel in de hoofzaak geen aanvullende informatie nodig. Het hof zal daarom de incidentele vordering afwijzen, nu daarbij geen belang meer bestaat. Gezien deze uitkomst en omdat het incident als onderdeel van de hoofdzaak is uitgeprocedeerd zal het hof de kosten in het incident compenseren zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
In de hoofdzaak - Waar gaat het om?
2.4
In de hoofdzaak zijn de volgende vragen aan de orde:
(i) heeft het advocatenkantoor een beroepsfout gemaakt en moet zij daarom schadevergoeding betalen aan [geïntimeerde] ;
(ii) moet [geïntimeerde] de uitstaande rekening van het advocatenkantoor betalen; en
(iii) moet het advocatenkantoor veroordeeld worden tot afgifte van alle door [geïntimeerde] aan het advocatenkantoor afgegeven stukken en andere zaken op straffe van een dwangsom van € 25.000.
Moet het advocatenkantoor schadevergoeding betalen omdat geen toevoeging is aangevraagd?
2.5
De rechtbank heeft in haar eindvonnis geoordeeld dat het advocatenkantoor toerekenbaar is tekort geschoten door voor [geïntimeerde] geen gefinancierde rechtsbijstand aan te vragen, terwijl [geïntimeerde] daar wel recht op zou hebben gehad en [geïntimeerde] van dat recht niet op een geldige manier heeft afgezien. Het advocatenkantoor is het daarmee niet eens. Het advocatenkantoor maakt daarbij, onder andere, bezwaar tegen de vaststelling door de rechtbank dat [geïntimeerde] een toevoeging had kunnen krijgen. Als dat in hoger beroep niet komt vast te staan dan heeft het feit dat het advocatenkantoor geen gefinancierde rechtshulp heeft aangevraagd ook geen schade veroorzaakt.
2.6
Het advocatenkantoor maakt terecht bezwaar. Op [geïntimeerde] rusten de stelplicht en bewijslast dat hij schade heeft geleden doordat het advocatenkantoor geen gefinancierde rechtsbijstand voor hem heeft aangevraagd. [geïntimeerde] zal dus moeten stellen en, gezien de gemotiveerde betwisting door het advocatenkantoor, voldoende moeten onderbouwen, dat hij recht zou hebben gehad op gefinancierde rechtsbijstand. Daarin is hij niet geslaagd. De rechtbank heeft als vaststaand aangenomen dat voor het hoger beroep van de zaak waarin het advocatenkantoor [geïntimeerde] had bijgestaan een toevoeging was verleend aan mr. Berkvens-Van Wijk, nadat zij de zaak na haar vertrek bij het advocatenkantoor had meegenomen. Uit de door [geïntimeerde] als productie 4 in hoger beroep overgelegde toevoegingsaanvraag en de toelichting daarop tijdens de zitting blijkt dat de toevoeging verleend is voor een hoger beroep in een andere zaak tussen [geïntimeerde] en Daxxa Professionals B.V., waarvan [geïntimeerde] de samenhang met de zaak die door het advocatenkantoor werd behandeld onvoldoende heeft toegelicht. In de toevoegingsaanvraag is bovendien niet aangegeven dat het hier een zaak met een bedrijfsmatig belang betrof, terwijl beide partijen het erover eens zijn dat daarvan wel sprake was. Berkvens-Van Wijk blijkt (zie productie 7 in hoger beroep van [geïntimeerde] ) ook nooit haar uren onder deze toevoeging gedeclareerd te hebben, wat vragen oproept of Berkvens-Van Wijk de toevoegingsaanvraag zelf wel terecht vond. Het advocatenkantoor heeft er bovendien op gewezen dat uit correspondentie met [geïntimeerde] (productie 5 bij memorie van grieven) blijkt dat [geïntimeerde] inkomsten genoot uit werkzaamheden als kraandrijver. Tegelijkertijd geeft de belastingaangifte over 2015, die [geïntimeerde] heeft overgelegd, geen opgave van enige inkomsten. [geïntimeerde] heeft nagelaten over deze punten voldoende duidelijkheid te scheppen. Daarom heeft [geïntimeerde] onvoldoende onderbouwd dat hij in 2015 (toen hij zich bij het advocatenkantoor meldde voor juridische bijstand) in aanmerking was gekomen voor een toevoeging en daarmee dat hij door het niet aanvragen van gefinancierde rechtsbijstand door het advocatenkantoor schade heeft geleden.
2.7
In het midden kan blijven of het advocatenkantoor wel of niet met [geïntimeerde] heeft besproken of hij recht had op gefinancierde rechtsbijstand en dat afdoende heeft vastgelegd. Op de bezwaren die het advocatenkantoor daarover naar voren heeft gebracht hoeft dus niet te worden ingegaan.
Schade door andere tekortkomingen?
2.8
In de procedure bij de rechtbank heeft [geïntimeerde] ook nog andere tekortkomingen van het advocatenkantoor naar voren gebracht. [geïntimeerde] heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn vordering voor recht te verklaren dat de overeenkomst van opdracht met het advocatenkantoor is ontbonden, dan wel deze te ontbinden. Voor de nog niet behandelde klachten van [geïntimeerde] tegen het advocatenkantoor geldt daarom dat, willen zij consequenties hebben voor het door [geïntimeerde] te betalen bedrag, [geïntimeerde] moet stellen en bewijzen dat dit tekortkomingen van het advocatenkantoor zijn die tot schade voor [geïntimeerde] hebben geleid.
2.9
De klachten van [geïntimeerde] zien onder andere op het inschakelen van mr. Berkvens-Van Wijk, het feit dat zij bij het begin van de dienstverlening geen advocaat was, het aantal uren dat zij aan de zaak heeft besteed en haar uurtarief. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft onderbouwd dat het advocatenkantoor daarmee is tekort geschoten, dan wel dat hierdoor schade veroorzaakt is. Vaststaat dat [geïntimeerde] tevreden was over mr. Berkvens-Van Wijk en ermee heeft ingestemd dat zij zijn zaak behandelde. Voor zover [geïntimeerde] klaagt over haar tijdbesteding en uurtarief geldt dat hij onvoldoende heeft onderbouwd hoe dit schade heeft veroorzaakt, omdat hij niet duidelijk maakt of en hoe hij beter af zou zijn geweest als zij niet was ingeschakeld. Ook voor de andere klachten, over het verschaffen van informatie aan een procesfinancieringsorganisatie, het onvoldoende vooraf inzicht geven in de totale verwachte kosten van de door het advocatenkantoor gevoerde procedure, en het al dan niet schetsen van een te rooskleurig beeld van de mogelijke uitkomsten van de procedure, geldt dat [geïntimeerde] niet heeft onderbouwd hoe deze tekortkomingen tot schade hebben geleid.
2.1
[geïntimeerde] heeft in incidenteel beroep zijn eis vermeerderd zodat, als hij een bedrag aan het advocatenkantoor moet betalen, zijn schadevergoeding met dat te betalen bedrag verhoogd moet worden. De vordering van het advocatenkantoor moet bovendien met die schadevergoeding verrekend worden. Omdat het hof, zoals hierboven besproken de vordering tot schadevergoeding afwijst gaat dit beroep op verrekening ook niet op.
Wat moet [geïntimeerde] aan het advocatenkantoor betalen?
2.11
Omdat het hof oordeelt dat [geïntimeerde] geen recht heeft op schadevergoeding en de overeenkomst van opdracht tussen [geïntimeerde] en het advocatenkantoor niet is ontbonden, moet [geïntimeerde] in beginsel de uitstaande rekening van het advocatenkantoor betalen. [geïntimeerde] heeft echter bezwaar gemaakt tegen een aantal onderdelen van de facturen van het advocatenkantoor en het hof begrijpt dat [geïntimeerde] betwist dat hij deze bedragen op grond van de overeenkomst van opdracht moet betalen. Het gaat om de volgende posten:
a. Een bedrag van € 16,67 excl. BTW en € 20,17 inclusief BTW voor tijd besteed door mevrouw [A] op 4 december 2013, die volgens [geïntimeerde] niet zijn besteed. Dit bedrag is door het advocatenkantoor niet betwist, zodat het hof [geïntimeerde] hierin zal volgen.
b. Een niet gespecificeerd bedrag voor uren besteed door mr. Berkvens-Van Wijk. [geïntimeerde] vindt dat in redelijkheid niet alle uren van mr. Berkvens-Van Wijk tegen het gehanteerde tarief in rekening kunnen worden gebracht. Het hof volgt [geïntimeerde] daarin niet. Voor zover [geïntimeerde] heeft willen betogen dat hij niet ingestemd heeft met het feit dat mr. Berkvens-van Wijk in februari tijd aan zijn zaak zou besteden, staat vast dat hij zich bij haar bemoeienis heeft neergelegd. Voor zover [geïntimeerde] bezwaar heeft gemaakt tegen het aantal uren dat mr. Berkvens-Van Wijk heeft besteed, wijst het advocatenkantoor erop dat veel tijd is besteed aan het bestuderen van de grote hoeveelheid stukken die [geïntimeerde] bij het advocatenkantoor heeft bezorgd en het veelvuldige contact met [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft dat onvoldoende betwist. Voor zover [geïntimeerde] ook heeft betoogd dat mr. Berkvens-Van Wijk teveel tijd aan studie heeft besteed, geldt dat [geïntimeerde] niet heeft onderbouwd hoeveel uren studie van mr. Berkvens-Van Wijk of mr. [appellant] zelf voor zijn zaak redelijk zouden zijn geweest en welke financiële consequenties daaruit dus getrokken moeten worden. Het hof zal op dit punt daarom het advocatenkantoor volgen.
c. Het in rekening gebrachte honorarium voor de tijd van mr. Van Berkvens-Van Wijk besteed in februari (gedeeltelijk) en in maart voor kopieerwerk, printwerk en ordenen van stukken. Het betreft in totaal 13,5 uren à € 200 ex BTW, dat is in totaal € 3.267 inclusief BTW. Het advocatenkantoor heeft dit niet betwist, zodat het hof [geïntimeerde] hierin zal volgen.
d. Een niet gespecificeerd bedrag voor niet gespecificeerde uren van mr. Van Berkvens-Van Wijk in latere maanden voor dezelfde werkzaamheden. Dit verweer zal worden gepasseerd als onvoldoende gespecificeerd.
e. Het honorarium voor 4,5 uren reistijd van mr. Berkvens-Van Wijk om een processtuk bij de Rechtbank Bergen op Zoom te bezorgen à € 200 per uur ex BTW, dat is in totaal inclusief BTW € 1.089. Het advocatenkantoor heeft tijdens de comparitie van partijen in hoger beroep aangegeven dat dit noodzakelijk was door laatste wijzigingen, maar heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat dit aan [geïntimeerde] te wijten was en dat geen andere manier gevonden kon worden om het processtuk te bezorgen. Het hof volgt hierin dus [geïntimeerde] .
f. Uren besteed door mr. B. Molenaar in deze zaak. Volgens [geïntimeerde] zou het een andere zaak betreffen, waaraan zowel mr. Molenaar als mr. Berkvens-Van Wijk hebben gewerkt. Ook zou het in strijd zijn met de afspraak dat de zaak door mr. Berkvens-Van Wijk gedaan zou worden voor een lager tarief. Dat laatste bezwaar gaat op. Het advocatenkantoor heeft tijdens de comparitie van partijen in hoger beroep erop gewezen dat de tijd van mr. Molenaar is besteed aan de conclusie van dupliek in de zaak van [geïntimeerde] . Daarop is [geïntimeerde] niet meer teruggekomen. Het advocatenkantoor is echter niet ingegaan op het bezwaar van [geïntimeerde] dat afgesproken was dat mr. Berkvens-Van Wijk de zaak zou behandelen. Het hof zal hierin [geïntimeerde] dan ook volgen. De door mr. Molenaar besteedde uren zullen daarom worden toegekend tegen het tarief dat voor mr. Berkvens-Van Wijk was afgesproken. Het betreft 11,15 uren die dan tegen een uurtarief van € 200 in plaats van € 250 per uur exclusief BTW in rekening zouden zijn gebracht. [geïntimeerde] hoeft dus € 557,50 exclusief BTW en € 674,58 inclusief BTW niet te betalen. Daarnaast betwist [geïntimeerde] dat de uren die mr. Berkvens-Van Wijk op 19 en 20 augustus heeft geschreven zijn besteed aan de zaak waarvoor de declaratie is verstrekt. Het betreft een bedrag van € 83,33 exclusief BTW en € 100,83 inclusief BTW. Ook dit is door het advocatenkantoor niet betwist, zodat het hof ook daarin [geïntimeerde] zal volgen.
g. Een ongespecificeerd aantal uren dat teveel zou zijn besteed aan de conclusie van dupliek. Aan dit verweer zal worden voorbijgegaan als onvoldoende gespecificeerd.
h. [geïntimeerde] betwist ten slotte de tariefsverhoging van Mr. Berkvens-Van Wijk nadat zij op 28 augustus 2015 is beëdigd, eerst naar € 250 en vervolgens binnen een maand naar € 275. Het betreft 30 minuten die tegen een uurtarief van € 250 in plaats van € 200 zijn gedeclareerd, dat wil zeggen € 25 euro teveel exclusief BTW en € 30,25 inclusief BTW en 45 minuten die tegen een uurtarief van € 275 in rekening zijn gebracht in plaats van € 200, dus € 56,25 exclusief BTW en € 68,06 inclusief BTW. Ook dit is door het advocatenkantoor niet betwist, zodat het hof hierin [geïntimeerde] zal volgen.
2.12
De som van de in mindering te brengen bedragen is:
Op grond van rechtsoverweging 2.10(a) € 20,17
Op grond van rechtsoverweging 2.10(c) € 3.267,00
Op grond van rechtsoverweging 2.10(e) € 1.089,00
Op grond van rechtsoverweging 2.10(f) € 674,58
Op grond van rechtsoverweging 2.10(f) € 100,83
Op grond van rechtsoverweging 2.10(h) € 30,25
Op grond van rechtsoverweging 2.10(h)
€ 68,06
Totaal: € 5.249,89
Van het door [geïntimeerde] nog te betalen bedrag van € 18.958,78 (inclusief BTW) moet dus € 5.249,89 worden afgetrokken, zodat een bedrag van € 13.708,90 (inclusief BTW) resteert.
Moet het advocatenkantoor documenten en zaken aan [geïntimeerde] afgeven?
2.13
[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep bezwaar gemaakt tegen het vonnis van de rechtbank van 3 oktober 2018, zoals hersteld, omdat daarin zijn vordering tot afgifte van alle door [geïntimeerde] aan het advocatenkantoor ter hand gestelde stukken en andere zaken en het integraal procesdossier op straffe van een dwangsom van € 25.000 is afgewezen, omdat hij bij toewijzing onvoldoende belang zou hebben. [geïntimeerde] stelt dat deze documenten en een door hem aan het advocatenkantoor afgegeven harde schijf zijn eigendom zijn, zodat een belangenafweging niet nodig is. De klacht slaagt niet. De vordering ziet op “alle ter hand gestelde stukken en andere zaken”. Deze vordering is onvoldoende gespecificeerd om toegewezen te kunnen worden, omdat niet duidelijk is wanneer het advocatenkantoor daaraan zal hebben voldaan. Het incidentele hoger beroep slaagt dus ook in zoverre niet.
2.14
Voor zover partijen al bewijs hebben aangeboden, is dat niet van feiten en/of omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing moeten leiden.

3.De slotsom

3.1
Het advocatenkantoor heeft primair gevorderd dat het vonnis van de rechtbank en het herstelvonnis moeten worden vernietigd en dat [geïntimeerde] alsnog niet ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzet. In het tussenarrest is uiteengezet dat [geïntimeerde] wel ontvankelijk is in zijn verzet zodat die vordering zal worden afgewezen. Subsidiair heeft het advocatenkantoor de incidentele vordering tot afgifte van stukken ingesteld, vernietiging gevorderd van het bestreden vonnis en afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] in verzet. De incidentele vordering zal worden afgewezen zoals hierboven overwogen in rechtsoverweging 2.2. Het hof zal het bestreden vonnis en herstelvonnis vernietigen, en het verstekvonnis vernietigen voor zover [geïntimeerde] daarin is veroordeeld om meer te betalen dan € 13.708,90.
3.2
Zoals hiervoor overwogen zal het hof de kosten in het incident compenseren, zodat iedere partij daarin zijn eigen kosten draagt.
3.3
In de hoofdzaak zal het hof [geïntimeerde] , als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de kosten van de verzetprocedure bij de rechtbank en het hoger beroep.
De kosten van de verzetprocedure bij de rechtbank aan de zijde van het advocatenkantoor zullen worden vastgesteld op:
In conventie:
- salaris gemachtigde: € 300,- (1 punt x het tarief van € 10.000-€ 20.000 à € 300);
In reconventie
- salaris gemachtigde € 300,- (de helft van 2 punten x het tarief van € 10.000-€ 20.000 à € 300).
3.4
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van het advocatenkantoor zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 81,-
- griffierecht
€ 741,-
verschotten € 822,-
- salaris advocaat € 2.148,- (2 punten x tarief II à € 1.074).
De kosten voor de procedure in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van het advocatenkantoor zullen worden vastgesteld op:
- salaris advocaat € 1.074,- (de helft van wat in conventie is gerekend).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident:
4.1
wijst de vordering af; en
4.2
bepaalt dat iedere partij zijn eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak:
4.3
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 oktober 2018 en het herstelvonnis van 2 januari 2019;
4.4
vernietigt het verstekvonnis van 10 mei 2017 voor zover [geïntimeerde] in de eerste alinea van het dictum tot meer is veroordeeld dan € 13.708,90, wijst dat meerdere alsnog af en bekrachtigt dat vonnis voor het overige;
4.5
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de verzetprocedure bij de rechtbank en het hoger beroep, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van het advocatenkantoor:
- wat betreft de procedure bij de rechtbank in conventie vastgesteld op € 300,- voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief;
- wat betreft de eerste aanleg in reconventie vastgesteld op € 300,- voor salaris gemachtigde overeenkomstig het liquidatietarief; en
- tot aan deze uitspraak wat betreft het principaal hoger beroep vastgesteld op € 822,- aan verschotten en € 2.148 aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief; en
- tot aan deze uitspraak wat het incidenteel hoger beroep vastgesteld op € 1.074, - aan salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
4.6
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.7
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.S.A. van Dam, C.G. ter Veer en L. Janse, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.