ECLI:NL:GHARL:2020:10221

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
200.215.148
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over ontbinding van overeenkomst en schadevergoeding bij werkzaamheden aan Porsche 964

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van [de opdrachtnemer] tegen de besloten vennootschap Lammertink Porsche B.V., ook bekend als Porsche Classic Center Enter (PCCE). De zaak betreft de werkzaamheden die PCCE heeft verricht aan een Porsche 964 van [de opdrachtnemer]. [de opdrachtnemer] heeft in eerste aanleg de ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding gevorderd, maar het hof concludeert dat hij geen goede reden had voor de ontbinding en geen recht heeft op schadevergoeding. Het hof verwijst naar eerdere arresten en de benoeming van een deskundige die de kwaliteit en redelijkheid van de werkzaamheden heeft beoordeeld. De deskundige concludeert dat de werkzaamheden deugdelijk zijn uitgevoerd en dat de in rekening gebrachte bedragen redelijk zijn. Het hof oordeelt dat de deskundige zijn conclusies voldoende heeft onderbouwd en dat de kritiek van [de opdrachtnemer] niet opweegt tegen de bevindingen van de deskundige. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel en veroordeelt [de opdrachtnemer] in de kosten van het hoger beroep, inclusief de kosten van de deskundige. Het arrest is gewezen op 8 december 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.215.148
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 186465)
arrest van 8 december 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [de opdrachtnemer] ,
advocaat: mr. P.G.F.M. van Oss,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Lammertink Porsche B.V.,
tevens handelende onder de naam Porsche Classic Center Enter,
gevestigd te Enter, gemeente Wierden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: PCCE,
advocaat: mr. P.A.J.M. Lodestijn.

1.De procedure in hoger beroep

Het hof verwijst naar het tussenarrest dat op 24 december 2019 is gewezen.
Op 16 oktober 2020 is een mondelinge behandeling van de zaak geweest (comparitie), waarvan aantekeningen zijn gemaakt (het proces-verbaal). Aan het eind van de comparitie heeft het hof aangekondigd dat arrest zal worden gewezen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Deze zaak gaat over de werkzaamheden die PCCE heeft verricht aan een Porsche 964 van [de opdrachtnemer] . [de opdrachtnemer] wil onder meer dat de overeenkomst die partijen hebben gesloten wordt ontbonden en dat zijn schade wordt vergoed. In dit arrest komt het hof tot de conclusie dat [de opdrachtnemer] geen goede reden had voor de ontbinding van de overeenkomst en dat hij geen recht heeft op schadevergoeding. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel is gekomen.
2.2
In het tussenarrest van 11 september 2018 neemt het hof een aantal beslissingen, die erop neer komen dat als enige grond voor de gevorderde ontbinding overblijft dat de prijs die [de opdrachtnemer] moet betalen volgens hem te hoog is en dat de kwaliteit van het werk onvoldoende is. Het hof geeft in dat arrest aan dat een deskundige zal worden benoemd om te beoordelen of de door PCCE tot nu toe in rekening gebrachte bedragen voor de uitgevoerde werkzaamheden redelijk zijn en of de kwaliteit van de werkzaamheden voldoet aan de overeenkomst tussen partijen.
In het tussenarrest van 29 januari 2019 wordt [de deskundige] , werkzaam bij [de deskundige] B.V. te [plaats] , benoemd tot deskundige. Zijn rapport zit bij de processtukken. De deskundige concludeert dat het uitgevoerde werk deugdelijk, efficiënt en professioneel is uitgevoerd en voldoet aan de uitvoering en kwaliteit die de partijen zijn overeengekomen. De in rekening gebrachte bedragen zijn volgens de deskundige zeer redelijk.
2.3
[de opdrachtnemer] vindt dat het rapport van de deskundige onvoldoende is onderbouwd. Bovendien meent hij dat in strijd met de leidraad deskundigen de deskundige met slechts één partij contact heeft onderhouden en dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Daar komt volgens [de opdrachtnemer] nog bij dat de deskundige ten onrechte geen antwoord heeft gegeven op de vraag of de vorm van de Porsche voldoet aan datgene wat van een Singer‑replica mag worden verwacht. [de opdrachtnemer] vraagt het hof het rapport van de deskundige buiten beschouwing te laten en een nieuwe deskundige te benoemen. Ook vraagt [de opdrachtnemer] het hof om te beslissen dat de deskundige het door hem in rekening gebrachte bedrag moet terugbetalen. Als deze beslissingen niet mogelijk zijn, vraagt [de opdrachtnemer] het hof om de deskundige op te dragen zijn rapport beter te motiveren, op schrift te zetten welke informatie hij heeft gekregen bij zijn bezoek aan PCCE en alsnog een oordeel te geven over de vraag of de vorm van de auto voldoet aan datgene wat van een Singer-replica mag worden verwacht.
2.4
In het arrest van 24 december 2019 geeft het hof aan dat het behoefte heeft aan een toelichting van de deskundige op zijn conclusies en de kritiek van [de opdrachtnemer] . Die toelichting heeft de deskundige gegeven op de comparitie van 16 oktober 2020. Hij heeft toegelicht hoe hij het onderzoek heeft ingericht, welke werkzaamheden hij heeft verricht en hoe hij tot zijn conclusies is gekomen. Het hof is van oordeel dat de deskundige bij zijn werkwijze geen fundamentele rechtsbeginselen, zoals het beginsel van hoor en wederhoor, heeft geschonden en beide partijen in gelijke mate in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken bij en verzoeken te doen aan de deskundige. Het hof heeft gelezen dat de deskundige eerst de Porsche heeft bezichtigd bij [de opdrachtnemer] , zonder aanwezigheid van de wederpartij, en dat hij ook op het bedrijf van PCCE is geweest zonder de aanwezigheid van [de opdrachtnemer] . Deze bezoeken zijn door de partijen genoemd in hun commentaar op het concept rapport van de deskundige. In de bij het rapport gevoegde correspondentie van de beide advocaten ligt vast dat partijen akkoord zijn gegaan met het bezoek dat de deskundige bij [de opdrachtnemer] heeft afgelegd, zonder aanwezigheid van zijn advocaat en de wederpartij. Het bezoek dat de deskundige bij PCCE heeft afgelegd, zonder daarvan [de opdrachtnemer] op de hoogte te stellen, is door [de opdrachtnemer] in het commentaar op het conceptrapport en in de memorie na deskundigenbericht aan de orde gesteld. Op de comparitie heeft de deskundige toegelicht wat er tijdens dat bezoek is besproken. Kort gezegd komt dat erop neer dat algemene vragen over het maatwerk en het laswerk zijn gesteld om erachter te komen hoe PCCE werkt. Ook was dat bezoek bedoeld om te zien hoe de garage van PCCE was ingericht, aldus de toelichting van de deskundige op de comparitie. De auto was tijdens het bezoek niet in het gebouw van PCCE aanwezig. Het hof vindt door de toelichting die de deskundige heeft gegeven dat dit bezoek aan PCCE in het rapport mag worden gebruikt bij de beslissing. Daarbij is voor het hof ook van belang dat de auto op dat moment niet meer op het bedrijf van PCCE aanwezig was. Dat ene bezoek aan het bedrijf van PCCE, waarvan [de opdrachtnemer] niet op de hoogte was, leidt er niet toe dat de werkwijze van de deskundige niet voldoet aan de daaraan te stellen procedurele waarborgen.
2.5
Volgens de deskundige zijn de door PCCE verrichte werkzaamheden goed en deugdelijk uitgevoerd tegen een redelijke prijs. De auto was alleen nog niet af. Voor het stadium waarin de auto verkeerde, was de vorm goed. Bij de afwerking van de auto kon volgens de deskundige de vereiste vorm van een Singer-replica verder worden aangebracht. De deskundige heeft op de comparitie toegelicht waarom hij tot het oordeel is gekomen dat de werkzaamheden correct zijn uitgevoerd, hoe hij heeft vastgesteld dat het redelijk is dat er 35 uur aan het herstel van een oude schade is besteed, hoe hij het pas- en meetwerk heeft beoordeeld, hoe hij de vorm van de auto heeft beoordeeld, hoe die verder vormgegeven moet worden en waarom hij tot de conclusie is gekomen dat er voldoende efficiënt is gewerkt. Het hof oordeelt dat de deskundige hiermee voldoende heeft toegelicht hoe hij tot zijn conclusies is gekomen en ook heeft hij de kritiek van [de opdrachtnemer] op zijn rapport voldoende weerlegd. Het hof neemt daarom de conclusies van de deskundige over en legt dit aan zijn oordeel ten grondslag. Dat betekent dat het hof oordeelt dat PCCE goed en deugdelijk werk heeft verricht, van goede kwaliteit, voldoende efficiënt en tegen een redelijke prijs.
2.6
Gelet op de beslissingen van het hof in het tussenarrest van 11 september 2018 betekent het voorgaande dat [de opdrachtnemer] geen goede reden had om de overeenkomst met PCCE te ontbinden en de openstaande facturen niet te betalen. Om die reden heeft PCCE een beroep mogen doen op haar retentierecht ten aanzien van de motoronderdelen waarvan [de opdrachtnemer] de teruggave vordert. De door [de opdrachtnemer] tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 25 januari 2017 gerichte grieven kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Het hof zal dat vonnis daarom bekrachtigen.
2.7
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [de opdrachtnemer] in de kosten van het hoger beroep veroordelen, die aan de zijde van PCCE worden vastgesteld op € 1.952,- voor griffierecht en € 7.836,- voor salaris voor de advocaat (4 punten x tarief IV). Omdat deze niet is weersproken zal het hof de vordering inzake wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen.
2.8
[de opdrachtnemer] zal ook de kosten van de deskundige moeten betalen. Hij heeft al het voorschot van € 3.000,- betaald. In de begrotingsbeschikking van dit hof van 12 juli 2019 zijn het loon en de schadeloosstelling van de deskundige begroot op € 2.570,04 (inclusief btw). In die beschikking heeft het hof bepaald dat het teveel gestorte voorschot aan [de opdrachtnemer] zal worden teruggestort. Op de comparitie van 16 oktober 2020 is het aanvullend loon van de deskundige begroot op € 600,- exclusief btw. [de opdrachtnemer] zal worden veroordeeld dit aanvullend loon aan de deskundige te betalen.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel van 25 januari 2017;
veroordeelt [de opdrachtnemer] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van PCCE vastgesteld op € 1.952,- voor verschotten en op € 7.836,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, en de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [de opdrachtnemer] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening tot aan de dag van gehele betaling;
begroot het aanvullend loon van de deskundige op € 600,- exclusief btw en veroordeelt [de opdrachtnemer] tot betaling van dit aanvullend loon aan de deskundige;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.C. Haasnoot, L.A. de Vrey en H. van Loo en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 december 2020.