Uitspraak
afdeling civiel recht
arrest van 7 december 2020
wonende te [A] ,
1.1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar dat vonnis.
2.Het geding in hoger beroep
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
ontvangt een WIA-uitkering. Sinds 4 december 2019 heeft hij beschermingsbewind.
heeft een traumatische jeugd gehad. Uit het tot de gedingstukken in hoger beroep behorende uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat [appellant] door de jaren heen voor verschillende delicten is veroordeeld.
In 2016 is [appellant] voor het leren reguleren van zijn agressie en impulsiviteit aangemeld bij Transfore. In hoger beroep zijn twee rapporten van Transfore overgelegd, van 28 januari 2019 en van 30 oktober 2020. In dat laatste rapport komt onder meer naar voren dat bij [appellant] sprake is van PTSS, ADHD en een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken die zich onder andere uit in emotieregulatie-problematiek. In de afgelopen jaren heeft [appellant] hiervoor DGT (dialectische gedragstherapie) en EMDR-behandelingen gehad. [appellant] staat nog steeds onder behandeling bij Transfore. Deze behandeling bestaat volgens [appellant] momenteel uit één gesprek van een uur per twee weken met een systeemtherapeut.
- een schuld aan de belastingdienst van in totaal € 4.759,09;
- een schuld aan het UWV van € 6.543,51 (teruggevorderde WIA-uitkering over de periode
van 1 maart 2017 tot en met 31 mei 2017 en een in oktober 2018 opgelegde boete);
- een huurschuld aan Woningstichting Ons Huis van € 3.953,27 en
- een schuld aan het CJIB van in totaal € 12.457,30, bestaande uit (i.) een bedrag van
€ 8.062,30 betreffende een op 19 april 2018 door de politierechter aan [appellant] opgelegde
ontnemingsmaatregel als gevolg van een veroordeling wegens wiet/hennepteelt in de
periode van 3 maart 2017 tot en met 23 mei 2017), (ii.) een op 9 augustus 2019 opgelegde
strafbeschikking geldboete van € 609 en (iii.) 11 vanaf mei 2017 ontstane WAHV-boetes
voor in totaal € 3.786. De laatste, in maart 2020 aan [appellant] opgelegde, (parkeer)boete
van € 104 stond niet op de crediteurenlijst en is inmiddels betaald.
De rechtbank heeft [appellant] evenmin op grond van artikel 288 lid 3 Fw (ambtshalve) tot de schuldsaneringsregeling toegelaten. Daarbij overwoog de rechtbank het volgende.
staat nog onder behandeling van Transfore. Hij heeft geen verklaring van Transfore overgelegd op basis waarvan kan worden vastgesteld dat hij de feiten en omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan het ontstaan van de schulden op dit moment onder controle heeft gekregen. Daar komt nog bij dat het beschermingsbewind nog geen jaar geleden is uitgesproken en dat de laatste boete aan [appellant] in maart 2020 is opgelegd. Al met al is de (financiële) situatie van [appellant] niet lang genoeg stabiel, aldus de rechtbank.
In aanvulling hierop neemt het hof in aanmerking dat gezien het feit dat een groot deel van de CJIB-schuld verband houdt met een in de vijfjaarstermijn onherroepelijk geworden veroordeling tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel, het toelatingsverzoek van [appellant] reeds op grond van artikel 288 lid 2, aanhef en onder c Fw moet worden afgewezen.
3.7 [appellant] stelt dat zijn beroep op de hardheidsclausule gezien de voor hem sprekende feiten en omstandigheden gehonoreerd moet worden. Hierbij doelt [appellant] op:
- het goedlopende beschermingsbewind: sinds bijna een jaar worden alle vaste lasten
betaald, er zijn geen nieuwe schulden meer ontstaan, er is een sluitend budgetplan en
inmiddels is er ook een aflossingscapaciteit van € 250 per maand;
- het door de beschermingsbewindvoerder gesteunde toelatingsverzoek;
- de door hem gevolgde behandelingen, die mede aan zijn stabiele (leef)situatie hebben
bijgedragen;
- de stabiele relatie die hij momenteel heeft met zijn vriendin;
- de woning waarover hij beschikt, die hem mede in staat stelt op termijn weer
contactmomenten met zijn dochter te hebben;
- de lessen die hij heeft getrokken uit het verleden waarin veel foute keuzes zijn gemaakt;
- het voorkomen van het ontstaan van boetes, omdat hij sinds februari/maart 2020 geen auto
meer heeft.
Het hof is echter van oordeel dat bij [appellant] nog onvoldoende kan worden gesproken van een stabiele en bestendige situatie om op dit moment een verantwoord begin te maken met een wettelijke schuldsaneringsregeling. Hoewel het, zoals gezegd, op de belangrijke terreinen van het leven van [appellant] een wending ten goede heeft kunnen waarnemen, acht het hof de periode die verstreken is vanaf het moment dat deze positieve wending is ingezet relatief kort. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] ook na het instellen van het beschermingsbewind een nieuwe (inmiddels wel betaalde) CJIB-boete heeft laten ontstaan en dat hij in december 2019 buiten de beschermingsbewindvoerder om een bedrag van € 500 heeft gepind om (volgens zijn stelling) een rekening van KPN en een advocaat te betalen. Ook acht het hof het risico dat [appellant] in toekomstige (voor hem in meer of mindere mate ingrijpende) situaties niet bij machte zal zijn aan de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen (met verstrekkende gevolgen wanneer de regeling voortijdig beëindigd wordt), nu nog te groot. Hierbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking de bevindingen in het meest recente rapport van Transfore waarin onder meer de situatie rondom zijn dochter en jeugdzorg als complicerende factor wordt aangemerkt en het recidiverisico bij [appellant] als zeer hoog wordt ingeschat.
4. De beslissing