ECLI:NL:GHARL:2020:10153

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
200.285.070
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het vonnis tot afwijzing van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende stabiliteit en te groot risico op voortijdige beëindiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, dat op 27 oktober 2020 werd gewezen. De appellant, die in financiële problemen verkeert, had verzocht om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De rechtbank had dit verzoek afgewezen, omdat de appellant niet te goeder trouw zou zijn geweest bij het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het de argumenten van de rechtbank heeft overgenomen en aangevuld.

De appellant heeft een complexe achtergrond, waaronder een geschiedenis van schulden, een instabiele woonsituatie en psychische problemen. Hij heeft in het verleden verschillende delicten gepleegd en is onder behandeling bij Transfore voor zijn psychische klachten. Ondanks positieve ontwikkelingen in zijn leven, zoals een stabiele relatie en een goedlopend beschermingsbewind, oordeelt het hof dat de appellant nog niet in een voldoende stabiele situatie verkeert om in aanmerking te komen voor de WSNP. Het hof wijst op het risico dat de appellant in toekomstige situaties niet aan zijn verplichtingen kan voldoen, wat kan leiden tot een voortijdige beëindiging van de regeling.

Het hof concludeert dat, hoewel er vooruitgang is geboekt, de appellant nog niet klaar is voor de schuldsaneringsregeling. Het hoger beroep faalt en het vonnis van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.285.070
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 242402)

arrest van 7 december 2020

in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant, hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. G.B. de Jong.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 oktober 2020 is het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen.
Het hof verwijst naar dat vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 29 oktober 2020 binnengekomen beroepschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van 27 oktober 2020. [appellant] verzoekt het hof dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing te verklaren.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en de brieven met bijlagen van 17 november 2020, 19 november 2020, 24 november 2020 en 26 november 2020 van mr. De Jong.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 november 2020. Hierbij is [appellant] verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. Tevens is verschenen de beschermings-bewindvoerder van [appellant] , [B] te [C] .

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
[appellant] is gehuwd geweest. Hij heeft een dochter, die bij zijn voormalige partner woont. Gedurende langere tijd heeft hij geen vaste woon- of verblijfplaats gehad. Voordat hij in aanmerking kwam voor een huurwoning heeft hij in een zogeheten ‘pipowagen’ gewoond. Sinds september 2019 woont hij samen met zijn vriendin en haar minderjarige kind.
ontvangt een WIA-uitkering. Sinds 4 december 2019 heeft hij beschermingsbewind.
heeft een traumatische jeugd gehad. Uit het tot de gedingstukken in hoger beroep behorende uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat [appellant] door de jaren heen voor verschillende delicten is veroordeeld.
In 2016 is [appellant] voor het leren reguleren van zijn agressie en impulsiviteit aangemeld bij Transfore. In hoger beroep zijn twee rapporten van Transfore overgelegd, van 28 januari 2019 en van 30 oktober 2020. In dat laatste rapport komt onder meer naar voren dat bij [appellant] sprake is van PTSS, ADHD en een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken die zich onder andere uit in emotieregulatie-problematiek. In de afgelopen jaren heeft [appellant] hiervoor DGT (dialectische gedragstherapie) en EMDR-behandelingen gehad. [appellant] staat nog steeds onder behandeling bij Transfore. Deze behandeling bestaat volgens [appellant] momenteel uit één gesprek van een uur per twee weken met een systeemtherapeut.
3.2
[appellant] heeft volgens de bij het inleidend verzoekschrift gevoegde crediteurenlijst in totaal bijna € 112.000 aan schulden, waaronder:
- een schuld aan de belastingdienst van in totaal € 4.759,09;
- een schuld aan het UWV van € 6.543,51 (teruggevorderde WIA-uitkering over de periode
van 1 maart 2017 tot en met 31 mei 2017 en een in oktober 2018 opgelegde boete);
- een huurschuld aan Woningstichting Ons Huis van € 3.953,27 en
- een schuld aan het CJIB van in totaal € 12.457,30, bestaande uit (i.) een bedrag van
€ 8.062,30 betreffende een op 19 april 2018 door de politierechter aan [appellant] opgelegde
ontnemingsmaatregel als gevolg van een veroordeling wegens wiet/hennepteelt in de
periode van 3 maart 2017 tot en met 23 mei 2017), (ii.) een op 9 augustus 2019 opgelegde
strafbeschikking geldboete van € 609 en (iii.) 11 vanaf mei 2017 ontstane WAHV-boetes
voor in totaal € 3.786. De laatste, in maart 2020 aan [appellant] opgelegde, (parkeer)boete
van € 104 stond niet op de crediteurenlijst en is inmiddels betaald.
3.3
De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [appellant] niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend (artikel 288 lid 1, aanhef en onder b van de Faillissementswet, hierna: Fw). Meer specifiek doelt de rechtbank hierbij op de schulden aan het CJIB en het UWV.
De rechtbank heeft [appellant] evenmin op grond van artikel 288 lid 3 Fw (ambtshalve) tot de schuldsaneringsregeling toegelaten. Daarbij overwoog de rechtbank het volgende.
staat nog onder behandeling van Transfore. Hij heeft geen verklaring van Transfore overgelegd op basis waarvan kan worden vastgesteld dat hij de feiten en omstandigheden die ten grondslag hebben gelegen aan het ontstaan van de schulden op dit moment onder controle heeft gekregen. Daar komt nog bij dat het beschermingsbewind nog geen jaar geleden is uitgesproken en dat de laatste boete aan [appellant] in maart 2020 is opgelegd. Al met al is de (financiële) situatie van [appellant] niet lang genoeg stabiel, aldus de rechtbank.
3.4
Het hof stelt allereerst vast dat [appellant] in hoger beroep niet opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat hij niet te goeder trouw is geweest bij het ontstaan van zijn schulden in de vijf jaar voor indiening van zijn verzoekschrift. Gelet op dit standpunt staat dat oordeel niet meer ter discussie. Overigens verenigt het hof zich ook met door de rechtbank aan de meer specifiek genoemde schulden gewijde overwegingen en maakt deze tot de zijne.
In aanvulling hierop neemt het hof in aanmerking dat gezien het feit dat een groot deel van de CJIB-schuld verband houdt met een in de vijfjaarstermijn onherroepelijk geworden veroordeling tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel, het toelatingsverzoek van [appellant] reeds op grond van artikel 288 lid 2, aanhef en onder c Fw moet worden afgewezen.
3.5
In hoger beroep is dus alleen nog aan de orde de vraag of [appellant] op grond van de hardheidsclausule (artikel 288 lid 3 Fw) kan worden toegelaten.
3.6
Het gaat bij de toepassing van deze clausule om de oorzaak van de problematiek, welke oorzaak de schuldenaar aantoonbaar onder controle moet hebben gekregen en waarbij in het algemeen is vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt waaruit blijkt dat hij grip heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Er moet dus sprake zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
3.7 [appellant] stelt dat zijn beroep op de hardheidsclausule gezien de voor hem sprekende feiten en omstandigheden gehonoreerd moet worden. Hierbij doelt [appellant] op:
- het goedlopende beschermingsbewind: sinds bijna een jaar worden alle vaste lasten
betaald, er zijn geen nieuwe schulden meer ontstaan, er is een sluitend budgetplan en
inmiddels is er ook een aflossingscapaciteit van € 250 per maand;
- het door de beschermingsbewindvoerder gesteunde toelatingsverzoek;
- de door hem gevolgde behandelingen, die mede aan zijn stabiele (leef)situatie hebben
bijgedragen;
- de stabiele relatie die hij momenteel heeft met zijn vriendin;
- de woning waarover hij beschikt, die hem mede in staat stelt op termijn weer
contactmomenten met zijn dochter te hebben;
- de lessen die hij heeft getrokken uit het verleden waarin veel foute keuzes zijn gemaakt;
- het voorkomen van het ontstaan van boetes, omdat hij sinds februari/maart 2020 geen auto
meer heeft.
3.8
Het hof is van oordeel dat hetgeen door [appellant] is aangevoerd zonder meer duidt op positieve ontwikkelingen. Vaststaat dat [appellant] van heel ver komt. [appellant] heeft ingezien dat hij het niet op eigen kracht kon en de daarvoor ingeroepen hulp heeft hij aanvaard. De tot nu toe bereikte resultaten zijn veelbelovend en positief.
Het hof is echter van oordeel dat bij [appellant] nog onvoldoende kan worden gesproken van een stabiele en bestendige situatie om op dit moment een verantwoord begin te maken met een wettelijke schuldsaneringsregeling. Hoewel het, zoals gezegd, op de belangrijke terreinen van het leven van [appellant] een wending ten goede heeft kunnen waarnemen, acht het hof de periode die verstreken is vanaf het moment dat deze positieve wending is ingezet relatief kort. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [appellant] ook na het instellen van het beschermingsbewind een nieuwe (inmiddels wel betaalde) CJIB-boete heeft laten ontstaan en dat hij in december 2019 buiten de beschermingsbewindvoerder om een bedrag van € 500 heeft gepind om (volgens zijn stelling) een rekening van KPN en een advocaat te betalen. Ook acht het hof het risico dat [appellant] in toekomstige (voor hem in meer of mindere mate ingrijpende) situaties niet bij machte zal zijn aan de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen (met verstrekkende gevolgen wanneer de regeling voortijdig beëindigd wordt), nu nog te groot. Hierbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking de bevindingen in het meest recente rapport van Transfore waarin onder meer de situatie rondom zijn dochter en jeugdzorg als complicerende factor wordt aangemerkt en het recidiverisico bij [appellant] als zeer hoog wordt ingeschat.
3.9
Het hoger beroep faalt. Het vonnis van 27 oktober 2020 zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 27 oktober 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.M. Bilderbeek, B.J. Engberts en D.M.I. de Waele, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Engberts, en op 7 december 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.