Uitspraak
[appellant],
1.De vennootschap onder firma [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] ,
de vof,
[geïntimeerde2],
[geïntimeerde3],
[geïntimeerden],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1 mei 2018 vernietigt en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
2.De vaststaande feiten
Op 12 november is de overdracht van het chalet aan de familie [E] .
1.3. Koper is verplicht aan verkoper een bedrag te betalen, hierna nader aangeduid met "koopprijs", zijnde € 47.500,00.
te voldoen aan dhr. [geïntimeerde2] , eigenaar [D] , betalingsbewijs moet bij overdracht aanwezig zijn."
Betreft: betaling 10% provisie onder protest
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
7 november 2016 is vastgelegd dat [appellant] voor 11 november 2016 een bedrag van
€ 4.550,- dient te voldoen aan [geïntimeerde2] , eigenaar van [D] . [appellant] heeft dit bedrag op 10 november 2016 betaald. Uit deze gang van zaken moet worden afgeleid dat er op grond van artikel 6:217 BW een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [appellant] en [geïntimeerden] . Hieruit volgt dat dat een rechtsgrond bestond voor de betaling van de provisie. Van onverschuldigde betaling is in zoverre geen sprake. De grief faalt. Of die overeenkomst lijdt aan een wilsgebrek, d.w.z. of de geuite wil van [appellant] met betrekking tot de provisie op onzuivere wijze is gevormd onder invloed van een wilsgebrek, zal hierna worden besproken.
5.De Slotsom
€ 1.518,-(2 punten x tarief I)
6.De Beslissing
19 november 2019.