ECLI:NL:GHARL:2019:9893

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
200.238.073
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betalingsgeschil tussen aannemer en agrarisch bedrijf met betrekking tot facturen en betalingsafspraken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door H.J. Polinder B.V., een bouwbedrijf, tegen een agrarisch bedrijf dat runderen houdt. De kern van het geschil betreft een betalingsachterstand van het agrarisch bedrijf met betrekking tot facturen die door Polinder zijn verzonden voor werkzaamheden aan een rundveestal. De partijen hebben in mei 2014 een aanneemovereenkomst en een samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarbij Polinder is begonnen met de werkzaamheden in verband met een Europese subsidie. Gedurende het project ontstonden er geschillen over de facturering en de betalingen, wat leidde tot een opschorting van de werkzaamheden door Polinder. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering van Polinder afgewezen, omdat werd geoordeeld dat er afwijkende betalingsafspraken waren gemaakt. Polinder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat de factuur van 19 december 2014, die een bedrag van € 10.750,- incl. btw betreft, onbetaald is gebleven. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen betalingsverplichting meer bestond, omdat de gemaakte afspraken niet voldoende zijn onderbouwd. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt het agrarisch bedrijf tot betaling van het openstaande bedrag, inclusief rente en kosten. Tevens worden de kosten van beide instanties aan de zijde van Polinder toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
Afdeling Civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.238.073
(zaaknummer rechtbank 5873049)
arrest van 19 november 2019
in de zaak van
de besloten vennootschap
H.J. Polinder B.V,
gevestigd te Nunspeet,
appellant,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: Polinder,
advocaat: mr. J. de Ruiter,
tegen:
[geïntimeerde],
h.o.d.n. Landbouwbedrijf [geïntimeerde] ,
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. N.S. Commijs.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het verdere verloop blijkt uit:
- het tussenarrest van 17 september 2018;
- de brief van 4 september 2018 van [geïntimeerde] met daarbij productie 8;
- het proces-verbaal van comparitie van 17 september 2018;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
1.2.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Polinder is een bouwbedrijf. [geïntimeerde] drijft een agrarische onderneming en houdt runderen. Op 27 mei 2014 heeft Polinder aan [geïntimeerde] een gespecificeerde offerte gestuurd voor het vergroten van een bestaande rundveestal. Voor de verschillende onderdelen van het werk zijn in de offerte telkens afzonderlijke bedragen genoemd alsmede hoeveel bepaalde wijzigingen extra zouden kosten c.q. zouden besparen. De begroting sluit op € 234.675,00 excl btw. Verder is in dit stuk aangegeven welke werken niet bij de prijs zijn inbegrepen en dat de offerte maar 14 dagen geldt vanwege sterk wisselende prijzen in de metaalbranche. Beide partijen hebben het stuk voor akkoord ondertekend.
2.2.
Enkele dagen later, op 30 mei 2014, hebben partijen een zogenoemde samenwerkingsovereenkomst ondertekend voor kort gezegd de uitvoering van een duurzaam veehouderijsysteem, waarmee dit project is bedoeld. In dit stuk is onder meer vastgelegd dat de projectkosten worden begroot op € 235.042,00. Ook blijkt uit het stuk dat er een Europese subsidie voor het project wordt aangevraagd.
2.3.
Op enig moment is Polinder met de bouw begonnen omdat de subsidievoorwaarden daartoe noopten.
2.4.
Op 21 november 2014 heeft Polinder zijn eerste termijnfactuur voor zijn werkzaamheden verstuurd ten bedrage van € 35.258,75 excl. btw (€ 42.663,09 incl. btw), hierna aangeduid als factuur 1. Factuur 1 zag blijkens de omschrijving op de onderbouw. Op 1 december 2014 heeft [geïntimeerde] factuur 1 betaald. Op 13 december 2014 heeft Polinder zijn tweede termijnfactuur verstuurd ten bedrage van € 30.000,00 excl. btw (36.300,00 incl. btw) voor de staalconstructie en de wanden, hierna factuur 2. Op 19 december 2014 heeft Polinder zijn derde factuur aan [geïntimeerde] verstuurd ter grootte van € 45.000,00 excl. btw (€ 54.450,00 incl. btw), hierna factuur 3. Volgens de omschrijving van de factuur zag het in rekening gebrachte bedrag op een eerste termijn voor de levering en montage van dakbeplating.
2.5.
Bij schrijven van 14 januari 2015 heeft Polinder naar aanleiding van een bespreking op diezelfde dag met [geïntimeerde] een ‘definitieve begroting’ opgesteld voor het project, waarbij het totaalbedrag is vastgesteld op € 255.800,00 excl btw. Posten die wel op de offerte staan, maar voorlopig niet geleverd worden en ook nog niet besteld zijn, kunnen van de opdrachtsom worden afgetrokken, zo is in dit stuk vastgelegd. Het stuk is door beide partijen voor akkoord ondertekend.
2.6.
Op 15 januari 2015 heeft Polinder een factuur verstuurd van € 75.000,00 excl. btw voor de bovenbouw, hierna factuur 4.
2.7.
[geïntimeerde] heeft op 28 januari 2015 via de Triodos bank (deze bank verstrekte aan [geïntimeerde] krediet voor het project) € 22.000,00 incl. btw betaald en op 30 januari 2015 een bedrag van € 28.000,00 incl. btw betaald. Polinder heeft de betaling van 28 januari 2015 (van € 22.000,00) volledig en de tweede betaling van 30 januari 2015 voor een bedrag van € 14.300,00 incl. btw. toegerekend aan factuur 2, die daarmee volledig was voldaan. Het restantbedrag van de tweede betaling van 30 januari 2015 ter grootte van € 13.700,00 heeft Polinder toegerekend aan factuur 3.
2.8.
Op 20 februari 2015 heeft er tussen Polinder en [geïntimeerde] een overleg plaatsgevonden, waarna [geïntimeerde] die dag € 20.000,00 heeft betaald. Tegelijkertijd heeft Polinder die dag drie facturen gestuurd:
- een factuur van € 38.500,00 excl. btw voor “in overleg uitgevoerde extra werkzaamheden”;
- een factuur van € 27.560,00 excl btw voor “meerwerk”;
- een factuur van € 11.175,00 excl btw voor “de opleveringstermijn”.
2.9.
In een brief van dezelfde dag heeft de toenmalige gemachtigde van Polinder aan [geïntimeerde] geschreven dat er inmiddels weliswaar een klein deel betaald was, maar dat er nog een groot bedrag open stond. Inclusief het bedrag voor de opleveringstermijn bedroeg het openstaande bedrag op dat moment € 197.235,00 excl. btw (factuur 3 van € 45.000,00 + factuur 4 van € 75.000,00 + de drie facturen van 20 februari 2015 van € 38.500,00 + € 27.560,00 + € 11.175,00). De gemachtigde van Polinder heeft in deze brief aangekondigd dat Polinder de uitvoering van haar werkzaamheden zou opschorten totdat het volledige openstaande bedrag minus de opleveringstermijn van € 11.175,00 excl btw betaald zou zijn.
2.10.
Bij brief van 24 maart 2015 heeft Polinder nadere (incasso)maatregelen aangekondigd vanwege het uitblijven van verdere betalingen door [geïntimeerde] .
2.11.
Partijen hebben vervolgens gezamenlijk een bouwbegeleider verzocht om de bouwstand op te nemen. Dat is op 31 maart 2015 gebeurd. Op 2 april 2015 heeft vervolgens een overleg plaatsgevonden tussen Polinder, [geïntimeerde] en de bouwbegeleider met als doel het bouwproject ‘vlot te trekken’. In het daarvan opgestelde besprekingsverslag is onder meer vermeld dat Polinder in overleg met het incassobureau had besloten om al zijn facturen al te versturen. In het besprekingsverslag staat verder dat aan Polinder verzocht is om die facturen te crediteren en een productiegebonden facturatiestroom aan te houden volgens dit schema:
‘1e termijn € 35.258, 68 ingediend en voldaan
2e termijn € 41.322,31 ingediend en voldaan
3e termijn € 16.528,93 ingediend en voldaan
4e termijn € 75.000,- ingediend en nog niet voldaan
5e termijn € 60.000,- heden in te dienen
6e termijn € oplevertermijn, te betalen voor de oplevering (bedrag afhankelijk van uiteindelijke aanneemsom cq meer- en minderwerk).
7e termijn ca 5% aanneemsom, te betalen 3 maanden na oplevering nadat alle opleverpunten gereed zijn.’
In het besprekingsverslag staat dat de Triodos Bank als voorwaarde voor betaling van de facturen de goedkeuring door de bouwbegeleider heeft gesteld. Verder staat in dit besprekingsverslag dat is afgesproken dat na betaling van de 4e en 5e termijn een bouwvergadering zal worden ingepland om het stilgelegde project weer op te starten en afspraken te maken over de oplevering en de werkzaamheden die nog moeten worden uitgevoerd.
2.12.
Bij e-mail van 7 april 2015 heeft de bouwbegeleider naar aanleiding van een opmerking van Polinder, bij [geïntimeerde] geïnformeerd of het juist is dat de derde termijn nog niet volledig is betaald aan Polinder. [geïntimeerde] heeft daarop dezelfde dag gereageerd. Hij heeft aan de bouwbegeleider geschreven dat hij eind januari € 50.000,00 aan Polinder heeft betaald: € 28.000,00 van zijn eigen rekening en € 22.000,00 door middel van een krediet bij de Triodos Bank. [geïntimeerde] heeft ook geschreven dat hij verder, naast de eerste termijn van december 2014 nog € 20.000,00 heeft betaald van de Raborekening op 20 februari 2015.
2.13.
Bij e-mail van 8 april 2015 heeft de bouwbegeleider in een e-mail aan [geïntimeerde] het volgende geschreven:
“Ik heb alle facturen en betalingen in 1 overzicht geplaatst, zie bijlage.
1e termijnvan € 42.663,09 heb je inderdaad betaald op 01-12-2014………
afgehandeld
nu komt het:
op 30-01-2015 heb je inderdaad € 28 K betaald… echter in 2 delen, welke betrekking hebben op 2 verschillende facturen.
Je hebt op 30-01 € 14.300 betaald tbv de
2e termijn. De Triodos bank heeft op 28-01 € 22.000 betaald ook tbv de 2e termijn…met deze 2 betalingen is de 2e termijn voldaan.
afgehandeld
Op 30-01 heb je ook € 13.700 betaald tbv de 3e termijn… en op 20-02 een bedrag van € 20.000 ook tbv de 3e termijn.
Factuurbedrag van de 3e termijn bedroeg € 54.450,-…. Je moet dus nog € 20.750,00 voldoen tbv deze termijn.”
2.14.
Diezelfde dag heeft [geïntimeerde] per e-mail naar de bouwbegeleider gereageerd dat hij door het alsnog volledig betalen van de derde termijn boven de productiestand van dat moment zou komen en dat dit volgens hem niet juist zou zijn. De bouwbegeleider heeft daarop geantwoord dat dit klopt en dat hij het zou gaan rechtzetten.
2.15.
Vervolgens heeft de bouwbegeleider, nog steeds op 8 april 2015, in een e-mail gericht aan Polinder en in kopie aan [geïntimeerde] geschreven dat hij heeft geconstateerd dat zijn aannames bij de bouwstandopname over de door Polinder verstuurde termijnen niet juist waren. De bouwbegeleider heeft geschreven uitgegaan te zijn van drie door Polinder verstuurde termijnen van respectievelijk € 35.258,00, € 41.322,00 en € 16.528,00 in totaal € 93.109,- excl. btw, op basis waarvan hij de nog te versturen termijnen van € 75.000,00 en € 60.000,00 heeft vrijgegeven.
De bouwbegeleider heeft geschreven dat hem inmiddels is gebleken dat in werkelijkheid de door Polinder ingediende eerste drie termijnen respectievelijk € 35.258,00 (factuur 1), € 30.000,00 (factuur 2) en € 45.000,00 (factuur 3) bedroegen. Uitgaande van een bouwstandopname van € 236.036,00 blijft, na voldoening van de vierde termijn van € 75.000,00 (factuur 4) een bedrag van € 50.778,00 over. De vijfde termijn had, zo heeft de bouwbegeleider geschreven, daarom geen € 60.000,00 mogen zijn, maar had omstreeks € 45.000,00 moeten bedragen. De bouwbegeleider heeft vervolgens voorgesteld dat de vierde en vijfde termijn nu worden betaald zoals was afgesproken (€ 75.000,00 en € 60.000,00) en dat het restant van de derde termijn zal worden betaald naar rato van de voortgang van het werk.
2.16.
Op 14 april 2015 heeft een bouwvergadering plaatsgevonden waarbij (onder meer) [geïntimeerde] , [B] en de bouwdeskundige aanwezig waren. In het besprekingsverslag van die bouwvergadering staat dat Polinder de resterende werkzaamheden zal inplannen nadat de betalingen binnen zijn.
2.17.
Medio april 2015 heeft [geïntimeerde] de vierde en vijfde termijn van in totaal € 135.000,00 betaald conform het betalingsschema zoals vermeld in het besprekingsverslag van 2 april 2015.
2.18.
Op 28 april 2015 heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 8.264,46 excl. btw betaald (€ 10.000,- incl. btw) dat door Polinder is toegerekend aan factuur 3 (de derde termijn).
2.19.
Bij e-mail van 17 december 2015 heeft [geïntimeerde] geschreven dat er een aantal zaken niet volgens de overeenkomst is uitgevoerd, waarbij [geïntimeerde] onder meer heeft aangegeven gebreken te ondervinden en inzicht te willen krijgen in de hoogte van de verschillende kostenposten.
2.20.
Op 1 april 2016 hebben Polinder en [geïntimeerde] een gesprek gehad.
2.21.
Bij brief van 25 juli 2016 heeft (de gemachtigde van) Polinder [geïntimeerde] aangesproken op betaling van het restantbedrag van € 8.884,40 excl. btw (€ 10.750,- incl. btw) van factuur 3. In deze brief is een overzicht opgenomen van de facturen en betalingen. In de brief staat dat is afgesproken dat [geïntimeerde] eerst het openstaande bedrag op factuur 3 zou voldoen, dat Polinder daarna de afgesproken werkzaamheden zou uitvoeren en dat [geïntimeerde] vervolgens de ‘afrekenfactuur’ met nummer 29380 betreffende het meerwerk zou voldoen.
2.22.
[geïntimeerde] heeft bij brief van 15 augustus 2016 aan Polinder geschreven dat Polinder eerst werkzaamheden moet verrichten en dat daarna betaald zal worden. Dit standpunt heeft [geïntimeerde] , na een nieuwe aanmaning door Polinder van 22 september 2016, herhaald in een brief aan Polinder van 20 oktober 2016.
2.23.
Bij e-mail van 4 april 2017 heeft de accountmanager van [geïntimeerde] aan partijen voorgesteld dat de bouwbegeleider als mediator een eindafrekening opstelt, waarvan beide partijen accepteren dat die bindend is en dat deze tegen finale kwijting over en weer wordt betaald.
2.24.
Bij e-mail van 5 april 2017 heeft de bouwbegeleider het volgende aan (onder meer) Polinder en [geïntimeerde] bericht:
Het is alweer even geleden, maar toentertijd heb ik een overzicht bijgehouden van ingediende en betaalde facturen, zie bijlage.
Uit dit overzicht komt naar voren dat er met betrekking tot de termen " leveren en monteren dakbeplating € 8.884,30 te weinig is betaald, zie bijlage.
Ik weet niet over welk bedrag Polinder het heeft, maar als dit hetzelfde bedrag is dan is mediation volgens mij niet noodzakelijk en beperken de kosten zich tot de tijd die ik er nu aan heb besteed (2 uur).”

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
Polinder heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.750,- in hoofdsom, te vermeerderen met rente en kosten. Aan deze vordering heeft Polinder ten grondslag gelegd dat hij in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] werkzaamheden heeft verricht en dat [geïntimeerde] de voor deze werkzaamheden verzonden factuur van 19 december 2014 voor een bedrag van € 10.750,- onbetaald heeft gelaten.
3.2.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd. Voor zover in hoger beroep nog van belang zal daarop hierna worden ingegaan.
3.3.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 24 januari 2018 de vordering van Polinder afgewezen. De kantonrechter heeft overwogen dat is komen vast te staan dat Polinder de door hem verzonden factuur van 19 december 2014 heeft gecrediteerd en dat partijen een ander betalingsschema zijn overeengekomen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat in dat licht bezien niet is komen vast te staan op welke grondslag [geïntimeerde] nog enig bedrag aan Polinder verschuldigd zou zijn.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
Uit hetgeen over en weer gesteld is, maakt het hof op dat tussen partijen vast staat dat de factuur 3 van 19 december 2014 voor een bedrag van € 8.834,30 excl. btw, € 10.750,00 incl. btw onbetaald is gebleven. In de overgelegde stukken wordt steeds verwezen naar deze factuur en dit (rest)bedrag en uit deze stukken blijkt ook dat het [geïntimeerde] duidelijk was dat Polinder aanspraak is blijven maken op dit specifieke (restant)bedrag van deze specifieke factuur. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of dit bedrag nog door [geïntimeerde] aan Polinder verschuldigd is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat dit niet het geval was, omdat volgens de kantonrechter als onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat partijen, nadat factuur 3 in rekening was gebracht, afwijkende betalingsafspraken hebben gemaakt. Tegen dat oordeel richten de twee door Polinder ingestelde grieven zich.
4.2.
In mei 2014 hebben partijen twee overeenkomsten met elkaar gesloten. Een aanneemovereenkomst op grond waarvan Polinder, in opdracht van [geïntimeerde] , een bestaande rundveestal vergroot en verduurzaamt en een samenwerkingsovereenkomst voor de uitvoering van een duurzaam veehouderijsysteem. Voor dit project, waaronder ook de verbouwing van de rundveestal viel, had [geïntimeerde] Europese subsidie aangevraagd. Vanwege de subsidievoorwaarden is Polinder in de loop van 2014 begonnen met de bouwwerkzaamheden. Daarvoor is Polinder vanaf eind november 2014 facturen gaan sturen aan [geïntimeerde] , waaronder factuur 3. Uit de stellingen van partijen en de door hen in het geding gebrachte stukken blijkt dat tussen partijen al vrij snel discussie ontstond over de wijze waarop Polinder zijn werkzaamheden in rekening bracht en over het betalingsgedrag van [geïntimeerde] . Dit heeft er toe geleid dat Polinder eind februari 2015 al zijn facturen ineens aan [geïntimeerde] heeft gezonden en dreigde met het opschorten van werkzaamheden als niet betaald zou worden. Partijen hebben eind maart 2015 een bouwbegeleider gezocht om het project weer ‘vlot te trekken’. Tijdens het overleg dat op 2 april 2015 heeft plaatsgevonden hebben partijen afspraken gemaakt over de wijze van factureren. [geïntimeerde] heeft zich, bij zijn stelling dat afwijkende betalingsafspraken zijn gemaakt op grond waarvan hij het gevorderde restbedrag niet meer verschuldigd zou zijn, gebaseerd op het besprekingsverslag van 2 april 2015 en de toen gemaakte afspraken.
4.3.
Blijkens dit verslag heeft de bouwbegeleider een voorstel gedaan om vanaf dat moment, rekening houdend met de betalingen die reeds zijn gedaan, een andere wijze van factureren aan te houden. Daarbij is de bouwbegeleider voor de eerste vier termijnen uitgegaan van de facturen 1, 2, 3 en 4, op basis waarvan hij de omvang van de vijfde termijn heeft bepaald aan de hand van de bouwstand van dat moment. Voor zover dit niet al volgt uit het besprekingsverslag zelf, blijkt dit uit de daarna op 7 en 8 april 2015gevoerde en in het geding gebrachte e-mailwisselingen. De facturen van de periode ná 15 januari 2015 en vóór 2 april 2015 zijn door Polinder gecrediteerd en doen daarom niet meer ter zake. Het zal daarbij zijn gegaan om de facturen van 20 februari 2015 die door Polinder in overleg met het incassobureau ineens bij [geïntimeerde] zijn gedeclareerd.
4.4.
Uit de e-mailwisseling van 8 april 2015 tussen de bouwbegeleider en [geïntimeerde] blijkt dat de bouwbegeleider op basis van informatie van [geïntimeerde] is uitgegaan van onjuiste factuurbedragen. De bouwbegeleider constateerde dat van de derde termijn (factuur 3) nog een deel openstaat. Daarmee had de bouwbegeleider bij het goedkeuren van de vierde termijn van € 75.000,00 (factuur 4) en de door hem vastgestelde vijfde termijn van € 60.000,00 geen rekening gehouden. Door voldoening van het openstaande bedrag naast de goedgekeurde vierde en vijfde termijn, zou het door [geïntimeerde] in totaal betaalde bedrag de bouwstand van dat moment overstijgen. Daarom heeft de bouwbegeleider voorgesteld dat het openstaande bedrag van de derde termijn (factuur 3) betaald zal worden naar rato van de voortgang van het werk. Dat betekent dus niet dat dit bedrag door [geïntimeerde] niet meer verschuldigd was. Bovendien verklaart de bouwbegeleider in zijn e-mail van 5 april 2017 uitdrukkelijk dat op basis van een door hem bijgehouden overzicht van verstuurde en betaalde facturen [geïntimeerde] aan Polinder nog een bedrag van € 8.884,30 verschuldigd is met betrekking tot de termijn ‘leveren en monteren dakbeplating’. Dat betreft factuur 3 en komt overeen met het bedrag exclusief btw dat op die rekening nog openstaat. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat uit het besprekingsverslag van 2 april 2015 niet volgt dat er afwijkende afspraken zijn gemaakt over betaling in die zin dat het nog openstaande deel van de factuur van 19 december 2014 niet meer verschuldigd zou zijn. De grieven van Polinder slagen daarom.
4.5.
Of het slagen van de grieven met zich brengt dat het vonnis van de kantonrechter geen stand kan houden, hangt af van het al dan niet slagen van de verweren die [geïntimeerde] ook nog heeft gevoerd en nu vanwege de devolutieve werking van het hoger beroep aan de orde moeten komen.
4.6.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat Polinder posten dubbel heeft gefactureerd. Daarnaast heeft [geïntimeerde] zich beroepen op opschorting, omdat er sprake zou zijn van tekortkomingen aan het door Polinder verrichte werk. Polinder heeft tegen deze stellingen gemotiveerd verweer gevoerd.
4.7.
Dat posten dubbel gefactureerd zouden zijn, blijkt volgens [geïntimeerde] uit de factuur van 20 februari 2015 waarop, evenals op de factuur van 19 december 2014, kosten in rekening worden gebracht voor dakbeplating. Uit de brief van Polinder van 20 februari 2015 volgt dat de factuur van 20 februari 2015 waar [geïntimeerde] naar verwijst, een factuur betreft voor in overleg uitgevoerde extra werkzaamheden. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, blijkt uit deze factuur dan ook niet dat Polinder kosten dubbel in rekening heeft gebracht. Het lag op de weg van [geïntimeerde] om zijn stelling nader te onderbouwen.
4.8.
Het hof stelt voorop dat op grond van het voorgaande [geïntimeerde] het openstaande deel van factuur 3 aan Polinder verschuldigd is. Volgens [geïntimeerde] heeft hij de betaling van dit laatste deel opgeschort, omdat er gebreken zouden kleven aan het door Polinder verrichte werk. In een e-mail van 17 december 2015, waarnaar [geïntimeerde] heeft verwezen, heeft [geïntimeerde] de zijns inziens bestaande gebreken benoemd. Op 1 april 2016 hebben partijen een gesprek gehad. Op dat moment was de stal al door [geïntimeerde] in gebruik genomen. Volgens Polinder is tijdens dat gesprek afgesproken dat [geïntimeerde] eerst het openstaande deel van factuur 3 zou voldoen, dat Polinder vervolgens de laatste werkzaamheden zou verrichten en dat na uitvoering van die werkzaamheden [geïntimeerde] de laatste factuur voor meerwerk zou voldoen. Omdat [geïntimeerde] niet tot betaling overging van het nog openstaande deel van factuur 3, heeft Polinder de uitvoering van de resterende werkzaamheden opgeschort. Bij brief van 25 juli 2016 heeft Polinder, met verwijzing naar de op 1 april 2016 gemaakte afspraken, [geïntimeerde] aangemaand tot betaling over te gaan. [geïntimeerde] betwist niet dat tijdens het gesprek op 1 april 2016 afspraken zijn gemaakt tussen partijen, maar meent dat de afspraken een andere inhoud hadden. Volgens [geïntimeerde] zou hij, voordat Polinder zou verdergaan met zijn werkzaamheden, twee ándere betalingen verrichten, namelijk de vierde en vijfde bouwtermijn. Dat heeft hij gedaan, op grond waarvan Polinder geen (verder) recht op opschorting van de door hem uit te voeren werkzaamheden meer toekwam. [geïntimeerde] miskent met dit standpunt echter dat de betalingsafspraken over de vierde en vijfde termijn al een jaar eerder zijn gemaakt, tijdens het overleg op 2 april 2015 en dat, nadat hij had betaald, Polinder daarna de werkzaamheden ook heeft hervat. Daarmee heeft [geïntimeerde] de inhoud van de door Polinder gestelde afspraken onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.9.
Daarnaast heeft [geïntimeerde] zelf in zijn memorie van antwoord gesteld dat partijen in november 2017 overeenstemming hebben bereikt over de omvang van meer- en minderwerk, het daarvoor te betalen bedrag en de door Polinder nog uit te voeren werkzaamheden. Van het te betalen bedrag zou 70% voldaan worden vóór de uitvoering van de werkzaamheden en 30% erna. De nog uit te voeren werkzaamheden zijn dus wel in de afspraken betrokken, terwijl partijen de discussie over de enkele verschuldigdheid van het restant van factuur 3 uitdrukkelijk daarbuiten hebben gehouden. In de memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] gesteld dat “partijen in het verlengde daarvan elkaar over en weer finale kwijting [hebben] verleend voor de overige rechten en aanspraken behoudens de aanhangige vordering van Polinder in eerste aanleg, te weten betaling van een deel van de factuur d.d. 19 december 2014”. Het hof leidt uit deze stelling af dat partijen aan de gemaakte afspraken gevolg hebben gegeven. Dat houdt in dat voor zover nog sprake was van uit te voeren (herstel)werkzaamheden, dit inmiddels is afgewikkeld en dat daarmee de grondslag van een eventueel recht op opschorting is weggevallen. Dat houdt in dat [geïntimeerde] het nog openstaande deel van factuur 3 van € 8.884,30 excl. btw en € 10.750,00 incl. btw aan Polinder moet betalen.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de verweren van [geïntimeerde] geen voor hem positief resultaat hebben en dat het vonnis van de kantonrechter van 24 januari 2018 niet in stand kan blijven.
4.11.
Polinder heeft vergoeding van buitengerechtelijke kosten gevorderd. Het hof stelt vast dat Polinder voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en zal worden toegewezen.

5.De slotsom

5.1.
De grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd.
5.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Polinder zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 85,08
- griffierecht € 939,00
- salaris advocaat € 600,00 (2 punten x tarief 300,00)
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Polinder zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 85,70
- griffierecht € 726,00
- salaris advocaat € 2.148,00(2 punten x tarief 1.074,00)
5.3.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
6.1.
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Apeldoorn van 24 januari 2018 en doet opnieuw recht;
6.2.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 10.750,- incl. btw, uiterlijk binnen twee weken na dit arrest, te verhogen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf twee weken na dit arrest,
6.3.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 882,50 binnen twee weken na dit arrest,
6.4.
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Polinder wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.024,08 voor verschotten en op € 600,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 811,00 voor verschotten en op € 2.148,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
6.5.
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
6.6.
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.M. Vaessen, O.G.H. Milar en H.F.P. van Gastel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 november 2019