Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze tussenbeschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, uitgesproken op 12 november 2019, staat het verzoek van de moeder centraal om haar met eenhoofdig gezag over haar minderjarige dochter te belasten. De vader, die aanvankelijk tegen het verzoek was, heeft tijdens de mondelinge behandeling op 30 september 2019 aangegeven dat hij niet langer tegen het verzoek van de moeder is. De moeder stelt dat de minderjarige klem en verloren raakt tussen de ouders, omdat de vader niet betrokken is bij haar leven. Het hof oordeelt dat de teleurstelling van de minderjarige in haar vader geen goede grond is voor beëindiging van het gezamenlijk gezag. Het hof heeft de indruk dat de vader, ondanks de breuk met de moeder, altijd zorg heeft gedragen voor de minderjarige en dat de ontwikkeling van de minderjarige in het geding is. Het hof besluit de behandeling aan te houden en de raad te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de situatie van de minderjarige en het gezag. De raad moet uiterlijk op 12 maart 2020 rapporteren over de voortgang van het onderzoek. Partijen krijgen de gelegenheid om schriftelijk te reageren op het rapport van de raad, waarna het hof de zaak verder op de stukken zal afdoen, tenzij een nieuwe mondelinge behandeling gewenst is.