ECLI:NL:GHARL:2019:9673

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
12 november 2019
Zaaknummer
18/00751
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van een autoshowroom onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak, een autoshowroom met werkplaats en kantoor, vastgesteld op € 600.000, na een eerdere waardebepaling van € 635.000 door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2016 vastgesteld op € 635.000, maar de rechtbank oordeelde dat deze waarde te hoog was en verlaagde deze naar € 600.000. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, terwijl de belanghebbende, [X] B.V., incidenteel hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 26 september 2019 werd het geschil besproken, waarbij de waarde van de onroerende zaak en de gehanteerde huurwaardekapitalisatie-methode centraal stonden. De heffingsambtenaar onderbouwde zijn waarde met een taxatierapport, maar het hof oordeelde dat de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk was gemaakt. Ook de belanghebbende kon niet worden gevolgd in haar verdediging van een lagere waarde, omdat de taxateur onvoldoende inzicht had gegeven in de gehanteerde huurwaarden en kapitalisatiefactoren.

Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om de door de rechtbank vastgestelde waarde te verhogen of te verlagen. Zowel het hoger beroep van de heffingsambtenaar als het incidentele hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank bleef in stand, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.024. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 18/00751
uitspraakdatum: 12 november 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
heffingsambtenaarvan
Gemeentelijk Belastingkantoor Twente(hierna: de heffingsambtenaar)
en het incidentele hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 juli 2018, nummer Awb 17/2068, in het geding tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2017 vastgesteld op € 635.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (gebruiker niet-woning) voor het jaar 2017 opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd, de waarde verminderd tot € 600.000 en de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2019, gelijktijdig met de zaken met de nummers 18/00749 en 18/00750. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

Belanghebbende is gebruiker van de onroerende zaak [a-straat 1] te [A] . Het betreft een autoshowroom met werkplaats en kantoor, gebouwd in 1995.

3.Geschil

In geschil is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2016, in het bijzonder de in het kader van de huurwaardekapitalisatie-methode te hanteren huurwaarde en kapitalisatiefactor.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed (vgl. Kamerstukken II 1992-1993, 22885, nr. 3, blz. 44, en HR 8 augustus 2003, nr. 38.085, ECLI:NL:HR:2003:AI0924).
4.2.
Op de heffingsambtenaar rust de last feiten aannemelijk te maken die meebrengen dat de door hem verdedigde waarde niet te hoog is.
4.3.
Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde wijst de heffingsambtenaar op een taxatierapport van taxateur [B] van 9 oktober 2017 (alsmede diens aanvulling hierop van 19 december 2018 en het nadere stuk van 12 september 2019) waarin de waarde van de onroerende zaak is bepaald op € 790.000. Die waarde is in het taxatierapport - voor zover relevant - als volgt opgebouwd:
Omschrijving
K
O
U
D
V
Opp.
Huurwrd/m2
Huurwaarde
KF
Waarde onderdeel
Showroom
3
3
4
3
3
900
55
49.5
10,3
509.85
Kantoor
3
3
4
3
3
175
55
9.625
10,3
99.138
Werkplaats
3
3
3
4
3
350
50
17.5
10,3
180.25
Totaal
1.425
76.625
789.238
4.4.
Ter onderbouwing van de huurwaarde van € 76.625 verwijst de taxateur van de heffingsambtenaar naar huurtransactiecijfers die zijn gerealiseerd voor de [b-straat 2] te [C] (€ 58.075 per jaar) en - in aanvulling hierop - [c-straat 3] te [A] (€ 36.000 per jaar), [d-straat 4] te [D] (€ 110.000 per jaar), [e-straat 5] te [E] (€ 24.000 per jaar) en [f-straat 6] te [A] (€ 37.500 per jaar). De taxateur heeft, nog daargelaten dat het laatste huurtransactiecijfer ver na de waardepeildatum is gerealiseerd, onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe hieruit een huurwaarde van in totaal € 76.625 kan worden afgeleid. Het betreffen weliswaar allemaal automotivepanden, maar wel van een geheel verschillende aard en omvang. Evenmin is voldoende inzichtelijk gemaakt hoe uit die huurtransactiecijfers de gehanteerde huurwaarden van de te onderscheiden onderdelen (showroom, kantoor, werkplaats) kunnen worden afgeleid. Een voldoende toelichting hierop ontbreekt.
4.5.
Ter onderbouwing van de kapitalisatiefactor van 10,3 zijn bij het nadere stuk marktgegevens overgelegd met betrekking tot de onroerende zaak [g-straat 7] te [F] , te weten een verkoopcijfer (leeg en geheel ontruimd) van € 675.000 per 28 september 2018 en een (geschoond) jaarhuurcijfer van € 60.000 per 1 juli 2017, waaruit een kapitalisatiefactor zou volgen van 11,25 (€ 675.000 / € 60.000). Tussen het jaarhuurcijfer en het verkoopcijfer is meer dan een jaar gelegen. Bovendien zijn beide marktgegevens te ver van de waardepeildatum gerealiseerd om te kunnen dienen als een voldoende onderbouwing van de kapitalisatiefactor voor het onderhavige object. In het taxatierapport is overigens niet inzichtelijk gemaakt hoe tot een kapitalisatiefactor van 10,3 is gekomen. Het Hof gaat voorbij aan een vergelijking met de kapitalisatiefactoren die zijn vermeld bij de referentieobjecten in het taxatierapport, aangezien die zijn gebaseerd op schattingen omtrent de huur- respectievelijk verkoopwaarden van de desbetreffende objecten. De gehanteerde kapitalisatiefactor is evenmin gecontroleerd door middel van een ‘bottom-up’ berekening. Een dergelijke (controle)berekening van de kapitalisatiefactor ligt in de rede bij een gebrek aan voldoende bruikbare marktgegevens.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft de heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk gemaakt.
4.7.
Belanghebbende kan evenmin worden gevolgd in de door haar verdedigde waarde overeenkomstig het door haar ingebrachte taxatierapport van taxateur [G] van 14 april 2017 (en diens aanvulling hierop) waarin de waarde is bepaald op € 517.000. De taxateur van belanghebbende gaat uit van een huurwaarde van € 67.000, welke hij zou hebben afgeleid uit hem ter beschikking staande huurtransactiecijfers van automotivepanden. Niet inzichtelijk is geworden om welke huurtransactiecijfers het gaat en hoe de gehanteerde huurwaarde hieruit kan worden afgeleid. De door de taxateur van belanghebbende berekende kapitalisatiefactor van 7,7 berust ten slotte op inschattingen en aannames omtrent onder meer het opslagrisico. De taxateur van belanghebbende heeft niet voldoende inzichtelijk gemaakt hoe hij op basis van marktgegevens tot die inschattingen en aannames is gekomen. De door hem opgestelde marktanalyses aan de hand van verkooptransacties, acht het Hof onvoldoende.
4.8.
Gelet op wat partijen over en weer hebben aangevoerd, ziet het Hof geen aanleiding om de door de Rechtbank in goede justitie op € 600.000 bepaalde waarde te verhogen of te verlagen.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Aangezien de aangevallen uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, zal van de heffingsambtenaar griffierecht worden geheven.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb) vast op € 1.024 (2 punten (verweerschrift in hoger beroep en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 512).

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.024, en
  • bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 508.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. I. Linssen, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 12 november 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (V.F.R. Woeltjes)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 november 2019.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.