In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 november 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak, een autoshowroom met werkplaats en kantoor, vastgesteld op € 600.000, na een eerdere waardebepaling van € 635.000 door de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2016 vastgesteld op € 635.000, maar de rechtbank oordeelde dat deze waarde te hoog was en verlaagde deze naar € 600.000. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep, terwijl de belanghebbende, [X] B.V., incidenteel hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 26 september 2019 werd het geschil besproken, waarbij de waarde van de onroerende zaak en de gehanteerde huurwaardekapitalisatie-methode centraal stonden. De heffingsambtenaar onderbouwde zijn waarde met een taxatierapport, maar het hof oordeelde dat de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk was gemaakt. Ook de belanghebbende kon niet worden gevolgd in haar verdediging van een lagere waarde, omdat de taxateur onvoldoende inzicht had gegeven in de gehanteerde huurwaarden en kapitalisatiefactoren.
Het hof concludeerde dat er geen aanleiding was om de door de rechtbank vastgestelde waarde te verhogen of te verlagen. Zowel het hoger beroep van de heffingsambtenaar als het incidentele hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank bleef in stand, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.024. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.