In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan op de hoger beroepen van de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente en de incidentele hoger beroepen van [X] B.V. tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van twee onroerende zaken, gelegen aan [a-straat 1] te [Z] en [b-straat 2] te [A], voor het jaar 2017, op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 777.000 en € 1.361.000, maar de rechtbank had deze waarden verlaagd naar € 654.000 en € 1.240.000. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraken, terwijl belanghebbende incidenteel hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 26 september 2019 zijn beide zaken gelijktijdig behandeld. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet voldoende feiten heeft aangetoond om de door hem verdedigde waarden te onderbouwen. De taxatierapporten die door beide partijen zijn ingediend, werden niet als voldoende onderbouwd beschouwd. Het Hof heeft geconcludeerd dat de door de rechtbank vastgestelde waarden in goede justitie zijn bepaald en heeft de hoger beroepen ongegrond verklaard. De kosten van het hoger beroep zijn toegewezen aan de heffingsambtenaar, die in de proceskosten van belanghebbende werd veroordeeld tot een bedrag van € 1.024.
De uitspraak is gedaan door een derde meervoudige belastingkamer en is openbaar uitgesproken op 12 november 2019. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.